Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vast (Nederlands) in het Frans

vast:

vast bijvoeglijk naamwoord

  1. vast (waarlijk; vast en zeker; zeker; )
    vraiment; sûr; véritablement; entier; certain; juste; véridiquement; complet; certes; certainement; véridique; mais si!; sans doute; positif; parfait

Vertaal Matrix voor vast:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
complet kostuum; maatpak; pak
juste eerlijke; rechtschapene; rechtvaardige
parfait consumptie-ijs; consumptieijsjes; ijs; ijsje; ijsjes; roomijs
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
complet beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker algeheel; compleet; foutloos; gaaf; gehele; heel; helemaal; intact; integraal; kompleet; perfect; plenair; totaal; uitverkocht; volgeboekt; volkomen; volledig; volleerd; volmaakt; volslagen; voltallig
- zeker
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
entier geheel getal
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
certain beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker absoluut; beslist; definitief; geheid; gewis; heel zeker; heus; onafwendbaar; ongetwijfeld; onherroepelijk; onontkoombaar; onvermijdelijk; onvoorwaardelijk; permanent; pertinent; ronduit; stellig; ten enenmale; vast en zeker; vastgesteld; vaststaand; volstrekt; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
certainement beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker 'tuurlijk; absoluut; allicht; bepaald wel; beslist; bijgevolg; dus; geheid; gewis; heus; jazeker; logisch; natuurlijk; ongetwijfeld; onontkomelijk; onvoorwaardelijk; onweerlegbaar; pertinent; ronduit; stellig; ten enenmale; uiteraard; vanzelfsprekend; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker; zonder twijfel
certes beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker 'tuurlijk; allicht; beslist; bijgevolg; daadwerkelijk; dus; geheid; gewis; heus; jazeker; logisch; metterdaad; natuurlijk; ongetwijfeld; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker; zonder twijfel
entier beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker algeheel; allemaal; alles; breukvrij; compleet; gaaf; gehele; heel; heelhuids; hele; helemaal; intact; kompleet; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongedeerd; ongekwetst; ongeopend; ongeschonden; onverzwakt; totaal; volkomen; volledig; volslagen
juste beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker aannemelijk; braaf; chagrijnig; correct; daarnet; degelijk; eerlijk; eng; fair; geconcentreerd; gefundeerd; gegrond; geldig; goed; grondig; ingespannen; integer; juist; kloppend; knorrig; korzelig; krap; krek; logisch; met weinig ruimte; nauw; nauwsluitend; net; nog maar; nors; nurks; onbesproken; onkreukbaar; op goede gronden steunend; pas; precies; rakelings; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; solide; steekhoudend; strak; ternauwernood; uitgerekend; valabel; valide; van sterk gehalte; verdiept; waar; zojuist; zonet; zorgvuldig
mais si! beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker beslist; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
parfait beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker akkoord; briljant; excellent; fantastisch; foutloos; gaaf; gelikt; geweldig; grandioos; groots; ideaal; in orde; magnifiek; mee eens; onaangetast; patent; perfect; perfekt; picobello; piekfijn; puik; puntgaaf; schitterend; subliem; superbe; tiptop; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; volleerd; volmaakt; voortreffelijk
positif beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker aangenaam; beslist; bevorderlijk; dienstig; fijn; geheid; gewis; gunstig; heus; lekker; ongetwijfeld; positief; prettig; tot nut; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
sans doute beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker 'tuurlijk; absoluut; allicht; beslist; bijgevolg; dus; geheid; gewis; heus; logisch; natuurlijk; ongetwijfeld; onontkomelijk; onvoorwaardelijk; pertinent; ten enenmale; uiteraard; vanzelfsprekend; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker; zonder twijfel
sûr beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker absoluut; bekend; beslist; doortastend; ferm; geheid; gewis; heus; kordaat; krachtdadig; krachtig; mondig; ongetwijfeld; onvoorwaardelijk; pertinent; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; veilig; vertrouwd; volstrekt; voor zichzelf opkomend; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
vraiment beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker beslist; echt; eerlijk; effectief; eigenlijk; fideel; geheid; gewis; heus; inderdaad; jawel; jazeker; metterdaad; ongetwijfeld; openhartig; oprecht; reëel; rondborstig; stellig; trouwhartig; vast en zeker; voorwaar; voorzeker; waar; waarachtig; waarlijk; warempel; wel degelijk; welzeker; werkelijk; zeker
véridique beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker beslist; echt; eerlijk; fideel; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; openhartig; oprecht; rondborstig; trouwhartig; vast en zeker; voorwaar; voorzeker; waar; waarachtig; waarheidsgetrouw; waarlijk; welzeker; werkelijk; zeker
véridiquement beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker beslist; echt; eerlijk; fideel; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; openhartig; oprecht; rondborstig; trouwhartig; vast en zeker; voorwaar; voorzeker; waar; waarachtig; waarlijk; weliswaar; welzeker; werkelijk; zeker
véritablement beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker absoluut; beslist; echt; eerlijk; eigenlijk; fideel; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; openhartig; oprecht; reëel; rondborstig; ronduit; stellig; trouwhartig; vast en zeker; voorwaar; voorzeker; waar; waarachtig; waarlijk; wel degelijk; weliswaar; welzeker; werkelijk; zeker

Verwante woorden van "vast":


Synoniemen voor "vast":


Antoniemen van "vast":


Verwante definities voor "vast":

  1. zonder te wachten1
    • ik ga vast1
  2. steeds hetzelfde1
    • in deze winkel hebben ze vaste prijzen1
  3. stevig1
    • de zieke mag nog geen vast voedsel1
  4. stevig met iets verbonden, niet beweegbaar1
    • het plakband zit erg vast1
  5. waar je niet aan twijfelt1
    • hij komt vast wel1

Wiktionary: vast

vast
  1. -
adjective
  1. Qui régler, fixer de manière qu’on n’y devoir plus revenir.
  2. Qui a de la consistance, de la dureté.
  3. Qui est stable, immuable, qui dure sans changer, qui dure constamment.
  4. physique|fr Qui a de la consistance.
  5. dont on ne douter pas ; certain ; indubitable ; vrai.

Cross Translation:
FromToVia
vast solide solid — in the solid state
vast solide solid — chemistry: fundamental state of matter
vast sûrement; assurément surely — certainly, undoubtedly
vast ouais, ce'est ça; ouais, tu'as raison; mon œil yeah, right — sarcasm to express disbelief

vasten:

vasten [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de vasten (onthouden)
    le carême; le jeûne; l'abstention; l'abstinence; la renonciation

vasten werkwoord (vast, vastte, vastten, gevast)

  1. vasten (abstineren)
    faire la grève de la faim; jeûner; faire son carême; priver de; faire carême; observer le carême; s'abstenir; s'abstenir de

Conjugations for vasten:

o.t.t.
  1. vast
  2. vast
  3. vast
  4. vastten
  5. vastten
  6. vastten
o.v.t.
  1. vastte
  2. vastte
  3. vastte
  4. vastten
  5. vastten
  6. vastten
v.t.t.
  1. heb gevast
  2. hebt gevast
  3. heeft gevast
  4. hebben gevast
  5. hebben gevast
  6. hebben gevast
v.v.t.
  1. had gevast
  2. had gevast
  3. had gevast
  4. hadden gevast
  5. hadden gevast
  6. hadden gevast
o.t.t.t.
  1. zal vasten
  2. zult vasten
  3. zal vasten
  4. zullen vasten
  5. zullen vasten
  6. zullen vasten
o.v.t.t.
  1. zou vasten
  2. zou vasten
  3. zou vasten
  4. zouden vasten
  5. zouden vasten
  6. zouden vasten
en verder
  1. ben gevast
  2. bent gevast
  3. is gevast
  4. zijn gevast
  5. zijn gevast
  6. zijn gevast
diversen
  1. vast!
  2. vast!
  3. gevast
  4. vastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vasten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abstention onthouden; vasten 't afzien van; abstinentie; afschaffing; geheelonthouding; onthouding
abstinence onthouden; vasten 't afzien van; abstinentie; afschaffing; geheelonthouding; onthouding
carême onthouden; vasten 't afzien van; abstinentie; geheelonthouding; onthouding; ramadan; vastentijd
jeûne onthouden; vasten 't afzien van; abstinentie; geheelonthouding; hongerkuur; onthouding
renonciation onthouden; vasten afstappen; afzien van
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faire carême abstineren; vasten
faire la grève de la faim abstineren; vasten hongerstaken
faire son carême abstineren; vasten
jeûner abstineren; vasten
observer le carême abstineren; vasten
priver de abstineren; vasten beroven; beroven van; depriveren; ontdoen; ontnemen; te kort doen; uitbuiten
s'abstenir abstineren; vasten abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden
s'abstenir de abstineren; vasten abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden; zich onthouden

Wiktionary: vasten

vasten
noun
  1. een tijd waarin men zich meest om religieuze redenen bepaalde zaken, veelal voedsel, ontzegt
verb
  1. zich onthouden van voedsel
vasten
noun
  1. christianisme‎|fr temps d’abstinence et de jeûne qui comprendre quarante-six jours entre le mardi gras et le jour de Pâques, et pendant lequel un certain nombre de jeûnes, d’abstinences et d’autres privations sont ordonnées par l’Église.
  2. abstention totale d’aliments.
verb
  1. manger peu, manger moins qu’il ne falloir, ou même ne pas manger du tout, soit par une privation volontaire, soit par une abstinence forcer et faute d’aliments.

Cross Translation:
FromToVia
vasten carême Lent — period of penitence for Christians before Easter
vasten jeûner fast — to abstain from or eat very little food
vasten jeûne fasting — period of time when one abstains from or eats very little food

Verwante vertalingen van vast