Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stuur (Nederlands) in het Frans

stuur:

stuur [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het stuur (stuurwiel; stuurrad)
    le guidon; le volant de direction; le gouvernail; la commande; la roue de gouvernail; la commande de direction

Vertaal Matrix voor stuur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
commande stuur; stuurrad; stuurwiel bestellen; bevel; commando; consigne; lastgeving; mandaat; opdracht; order
commande de direction stuur; stuurrad; stuurwiel stuurinrichting; stuurknuppel
gouvernail stuur; stuurrad; stuurwiel roer; stuurroer; stuurstok
guidon stuur; stuurrad; stuurwiel
roue de gouvernail stuur; stuurrad; stuurwiel roer; stuurroer
volant de direction stuur; stuurrad; stuurwiel

Verwante woorden van "stuur":


Wiktionary: stuur

stuur
noun
  1. een hulpmiddel waarmee een bestuurder richting kan geven aan een voertuig

stuur vorm van sturen:

sturen werkwoord (stuur, stuurt, stuurde, stuurden, gestuurd)

  1. sturen (opsturen; verzenden; toezenden; )
    envoyer; poster; mettre à la poste; expédier
    • envoyer werkwoord (envoie, envoies, envoyons, envoyez, )
    • poster werkwoord (poste, postes, postons, postez, )
    • mettre à la poste werkwoord
    • expédier werkwoord (expédie, expédies, expédions, expédiez, )
  2. sturen (wegzenden; verzenden; opsturen; )
    envoyer; renvoyer
    • envoyer werkwoord (envoie, envoies, envoyons, envoyez, )
    • renvoyer werkwoord (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
  3. sturen (aan het stuur zitten; zenden)
    conduire; être au volant; tenir le volant
    • conduire werkwoord (conduis, conduit, conduisons, conduisez, )
    • être au volant werkwoord
    • tenir le volant werkwoord

Conjugations for sturen:

o.t.t.
  1. stuur
  2. stuurt
  3. stuurt
  4. sturen
  5. sturen
  6. sturen
o.v.t.
  1. stuurde
  2. stuurde
  3. stuurde
  4. stuurden
  5. stuurden
  6. stuurden
v.t.t.
  1. heb gestuurd
  2. hebt gestuurd
  3. heeft gestuurd
  4. hebben gestuurd
  5. hebben gestuurd
  6. hebben gestuurd
v.v.t.
  1. had gestuurd
  2. had gestuurd
  3. had gestuurd
  4. hadden gestuurd
  5. hadden gestuurd
  6. hadden gestuurd
o.t.t.t.
  1. zal sturen
  2. zult sturen
  3. zal sturen
  4. zullen sturen
  5. zullen sturen
  6. zullen sturen
o.v.t.t.
  1. zou sturen
  2. zou sturen
  3. zou sturen
  4. zouden sturen
  5. zouden sturen
  6. zouden sturen
en verder
  1. ben gestuurd
  2. bent gestuurd
  3. is gestuurd
  4. zijn gestuurd
  5. zijn gestuurd
  6. zijn gestuurd
diversen
  1. stuur!
  2. stuurt!
  3. gestuurd
  4. sturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

sturen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de sturen (stuurwielen; stuurraderen)
    le volants; le gouvernails

Vertaal Matrix voor sturen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gouvernails sturen; stuurraderen; stuurwielen
poster affiche; reclamebiljet
volants sturen; stuurraderen; stuurwielen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conduire aan het stuur zitten; sturen; zenden aanvoeren; begeleiden; besturen; chaperonneren; escorteren; geleiden; karren; leiden; leiding geven; managen; meegaan; meelopen; meevoeren; rijden; rondleiden; vergezellen; voeren; volgen; voorzitten; wegbrengen
envoyer opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden aanvangen; beginnen; geld overmaken; insturen; introduceren; inzenden; kennis laten maken; overboeken; overschrijven; overzenden; rondsturen; starten; toesturen; van start gaan; versturen; verwijzen naar; verzenden; voorstellen; zenden
expédier opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afmarcheren; geld overmaken; laten inrukken; overboeken; overschrijven; overzenden; versturen; verwijzen naar; zenden
mettre à la poste opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden op de bus doen; posten
poster opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden op de bus doen; plaatsen; posten; posteren; stationeren
renvoyer opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afmarcheren; afnemen; afschepen; afschrikken; afwimpelen; afzonderen; bang maken; ecarteren; echoën; galmen; laten inrukken; lichten; omruilen; omwisselen; ontheffen; ontslaan; opschorten; opschuiven; pasporteren; reflecteren; rekken; resoneren; restitueren; retourneren; ruilen; schallen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; uitstellen; uitsturen; verdagen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; vertragen; vervreemden; verwijderen; verwijzen naar; verwisselen; verzenden; voor zich uitschuiven; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerspiegelen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden; wisselen
tenir le volant aan het stuur zitten; sturen; zenden
être au volant aan het stuur zitten; sturen; zenden
- zenden

Verwante woorden van "sturen":


Synoniemen voor "sturen":


Verwante definities voor "sturen":

  1. het in een bepaalde richting laten gaan1
    • hij stuurde de auto de sloot in1
  2. het op de juiste manier laten werken1
    • de centrale wordt gestuurd door een computer1
  3. zorgen dat het ergens komt1
    • hij stuurt mij een brief1

Wiktionary: sturen

sturen
verb
  1. het stuur van een auto bedienen.
  2. de richting bepalen waarin [een voertuig] zich voortbeweegt.
  3. zorgen dat [een toestel] de gewenste taken uitvoert.
  4. [een persoon] ergens heen doen gaan
sturen
verb
  1. envoyer directement à une personne, en un lieu.
  2. mener, guider, diriger vers un lieu déterminé.
  3. Traductions à trier suivant le sens
  4. marine|fr conduire un bâtiment de mer.

Cross Translation:
FromToVia
sturen envoyer send — make something go somewhere

Verwante vertalingen van stuur