Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Frans ->Zoek: gate

Nederlandse en Franse zoekresultaten voor: gate

Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. gate:
  2. Wiktionary:
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gâté:
  2. gâter:
  3. Wiktionary:

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gate (Nederlands) in het Frans

gate:

gate

  1. gate
    la porte
    • porte [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gate:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
porte gate deur; entree; ingang; inlaat; poort; stadspoort; toegang

Wiktionary: gate

Cross Translation:
FromToVia
• gate → porte ↔ gate — in an air terminal



Frans

Uitgebreide vertaling voor gate (Frans) in het Nederlands

gâté:

gâté bijvoeglijk naamwoord

  1. gâté
    verwend
  2. gâté (rance; pourri; putride; )
    rans
    • rans bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor gâté:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rans gâté; moisi; pourri; pourrissant; putrescent; putride; rance
verwend gâté

Synoniemen voor "gâté":


Wiktionary: gâté

Cross Translation:
FromToVia
• gâté → bedorven ↔ spoilt — food: rendered unusable or inedible

gâter:

gâter werkwoord (gâte, gâtes, gâtons, gâtez, )

  1. gâter (dorloter)
    verwennen; vertroetelen
    • verwennen werkwoord (verwen, verwent, verwende, verwenden, verwend)
    • vertroetelen werkwoord (vertroetel, vertroetelt, vertroetelde, vertroetelden, vertroeteld)
  2. gâter (aigrir; empoisonner; exaspérer; irriter; enfieller)
    verknoeien; iets vergallen
  3. gâter (se décomposer; se gâter; gâcher; )
    bederven; vergaan; rotten; verrotten; wegrotten
    • bederven werkwoord (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • rotten werkwoord (rot, rotte, rotten, gerot)
    • verrotten werkwoord (verrot, verrotte, verrotten, verrot)
    • wegrotten werkwoord (rot weg, rotte weg, rotten weg, weggerot)
  4. gâter (gâcher; corrompre; empoisonner; empester)
    bederven; verpesten; vergallen; verknoeien
    • bederven werkwoord (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • verpesten werkwoord (verpest, verpestte, verpestten, verpest)
    • vergallen werkwoord (vergal, vergalt, vergalde, vergalden, vergald)
    • verknoeien werkwoord (verknoei, verknoeit, verknoeide, verknoeiden, verknoeid)
  5. gâter
    door zorgen bederven
  6. gâter (tripatouiller; abîmer; massacrer; défigurer)
    verhaspelen
    • verhaspelen werkwoord (verhaspel, verhaspelt, verhaspelde, verhaspelden, verhaspeld)
  7. gâter (bousiller; détériorer; gâcher; )
    verpesten; bederven; verknoeien; stukmaken; verklungelen; verzieken; verbroddelen; verknallen
    • verpesten werkwoord (verpest, verpestte, verpestten, verpest)
    • bederven werkwoord (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • verknoeien werkwoord (verknoei, verknoeit, verknoeide, verknoeiden, verknoeid)
    • stukmaken werkwoord (maak stuk, maakt stuk, maakte stuk, maakten stuk, stukgemaakt)
    • verklungelen werkwoord (verklungel, verklungelt, verklungelde, verklungelden, verklungeld)
    • verzieken werkwoord
    • verbroddelen werkwoord (verbroddel, verbroddelt, verbroddelde, verbroddelden, verbroddeld)
    • verknallen werkwoord (verknal, verknalt, verknalde, verknalden, verknald)

Conjugations for gâter:

Présent
  1. gâte
  2. gâtes
  3. gâte
  4. gâtons
  5. gâtez
  6. gâtent
imparfait
  1. gâtais
  2. gâtais
  3. gâtait
  4. gâtions
  5. gâtiez
  6. gâtaient
passé simple
  1. gâtai
  2. gâtas
  3. gâta
  4. gâtâmes
  5. gâtâtes
  6. gâtèrent
futur simple
  1. gâterai
  2. gâteras
  3. gâtera
  4. gâterons
  5. gâterez
  6. gâteront
subjonctif présent
  1. que je gâte
  2. que tu gâtes
  3. qu'il gâte
  4. que nous gâtions
  5. que vous gâtiez
  6. qu'ils gâtent
conditionnel présent
  1. gâterais
  2. gâterais
  3. gâterait
  4. gâterions
  5. gâteriez
  6. gâteraient
passé composé
  1. ai gâté
  2. as gâté
  3. a gâté
  4. avons gâté
  5. avez gâté
  6. ont gâté
divers
  1. gâte!
  2. gâtez!
  3. gâtons!
  5. gâté
  6. gâtant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor gâter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bederven dissolution; décomposition; pourriture; putréfaction
vergaan dissolution; décomposition; pourriture; putréfaction
verrotten dissolution; décomposition; pourriture; putréfaction
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bederven abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; décomposer; défigurer; dégénérer; dépérir; détériorer; empester; empoisonner; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; pourrir; rompre; ruiner; s'avarier; se corroder; se décomposer; se détériorer; se gâter; se pourrir; se putréfier abîmer; blesser; briser; brouiller; broyer; casser; dégrader; démolir; détruire; endommager; esquinter; faire mal à; fracasser; nuire; nuire à; ruiner
door zorgen bederven gâter
iets vergallen aigrir; empoisonner; enfieller; exaspérer; gâter; irriter
rotten corrompre; décomposer; dégénérer; gâcher; gâter; pervertir; pourrir; s'avarier; se corroder; se décomposer; se détériorer; se gâter; se pourrir; se putréfier décomposer; gâcher; pourrir; périr; se corroder; se décomposer; se gâter; se putréfier; tomber en pourriture
stukmaken abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner briser; déroger; interrompre; rompre; transgresser
verbroddelen abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner
vergaan corrompre; décomposer; dégénérer; gâcher; gâter; pervertir; pourrir; s'avarier; se corroder; se décomposer; se détériorer; se gâter; se pourrir; se putréfier aborder; aboutir; aboutir à; aller à la ruine; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; courir à sa perte; courir à sa ruine; descendre; décomposer; délabrer; dépérir; expirer; finir; gâcher; parvenir; parvenir à; passer; pourrir; prendre fin; périr; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se corroder; se décomposer; se gâter; se passer; se putréfier; se retrouver; se terminer; se terminer par; sombrer; stopper; terminer; tomber dans; tomber en pourriture
vergallen corrompre; empester; empoisonner; gâcher; gâter
verhaspelen abîmer; défigurer; gâter; massacrer; tripatouiller
verklungelen abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner
verknallen abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner
verknoeien abîmer; aigrir; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; empester; empoisonner; enfieller; exaspérer; gaspiller; gâcher; gâter; irriter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner dissiper; gaspiller
verpesten abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; empester; empoisonner; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner contaminer; empoisonner; gâter quelque chose; infecter; intoxiquer; souiller
verrotten corrompre; décomposer; dégénérer; gâcher; gâter; pervertir; pourrir; s'avarier; se corroder; se décomposer; se détériorer; se gâter; se pourrir; se putréfier décomposer; gâcher; pourrir; périr; se corroder; se décomposer; se gâter; se putréfier; sombrer; tomber en pourriture
vertroetelen dorloter; gâter
verwennen dorloter; gâter
verzieken abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner brouiller; dégrader; ruiner
wegrotten corrompre; décomposer; dégénérer; gâcher; gâter; pervertir; pourrir; s'avarier; se corroder; se décomposer; se détériorer; se gâter; se pourrir; se putréfier décomposer; gâcher; pourrir; périr; se corroder; se décomposer; se gâter; se putréfier; sombrer; tomber en pourriture
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan corrompu; dégénéré; dépravé; immoral; mal; moisi; passé; perdu; perverti; pourri; putride; ranci

Synoniemen voor "gâter":


Wiktionary: gâter

gâter
verb
  1. endommager, mettre en mauvais état, abîmer en donnant une mauvaise forme ou autrement.
Cross Translation:
FromToVia
• gâter → in de watten leggen; verwennen; koesteren ↔ indulge — to satisfy the wishes or whims of
• gâter → verbrodden; verprutsen ↔ spoil — ruin
• gâter → verwennen; bederven ↔ spoil — to coddle or pamper
• gâter → bederven ↔ spoil — become sour or rancid, to decay

Verwante vertalingen van gate







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0481 seconde
Page rendered in 1.0 seconds