Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
-
gaaf:
- réglo; chic; du tonnerre; terrible; impeccable; sans défaut; parfaitement; parfait; impeccablement; fantastique; fabuleux; génial; astucieux; lunatique; dément; délirant; fou; sensé; habile; de génie; malin; d'une manière sensée; d'une façon géniale; entier; complet; intact; en bon état; non entamé; inaltéré; non endommagé; vierge; pur; purement; virginal; nature
- afgaan:
-
Wiktionary:
- gaaf → chouette
- afgaan → descendre, partir, chuter, visiter
- afgaan → faire un bide, faire un four, faire un flop, être un fiasco
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gaaf (Nederlands) in het Frans
gaaf:
-
gaaf (tof; schitterend; mieters)
réglo; chic; du tonnerre; terrible-
réglo bijvoeglijk naamwoord
-
chic bijvoeglijk naamwoord
-
du tonnerre bijvoeglijk naamwoord
-
terrible bijvoeglijk naamwoord
-
-
gaaf (puntgaaf; onaangetast)
impeccable; sans défaut; parfaitement; parfait; impeccablement-
impeccable bijvoeglijk naamwoord
-
sans défaut bijvoeglijk naamwoord
-
parfaitement bijvoeglijk naamwoord
-
parfait bijvoeglijk naamwoord
-
impeccablement bijvoeglijk naamwoord
-
-
gaaf (te gek; fantastisch; fabelachtig; waanzinnig; krankzinnig; reuze; wijs)
fantastique; fabuleux; génial; astucieux; lunatique; dément; délirant; fou; sensé; habile; de génie; malin; d'une manière sensée; d'une façon géniale-
fantastique bijvoeglijk naamwoord
-
fabuleux bijvoeglijk naamwoord
-
génial bijvoeglijk naamwoord
-
astucieux bijvoeglijk naamwoord
-
lunatique bijvoeglijk naamwoord
-
dément bijvoeglijk naamwoord
-
délirant bijvoeglijk naamwoord
-
fou bijvoeglijk naamwoord
-
sensé bijvoeglijk naamwoord
-
habile bijvoeglijk naamwoord
-
de génie bijvoeglijk naamwoord
-
malin bijvoeglijk naamwoord
-
d'une manière sensée bijvoeglijk naamwoord
-
d'une façon géniale bijvoeglijk naamwoord
-
-
gaaf (intact; heel)
entier; complet; intact; en bon état; non entamé; inaltéré; non endommagé-
entier bijvoeglijk naamwoord
-
complet bijvoeglijk naamwoord
-
intact bijvoeglijk naamwoord
-
en bon état bijvoeglijk naamwoord
-
non entamé bijvoeglijk naamwoord
-
inaltéré bijvoeglijk naamwoord
-
non endommagé bijvoeglijk naamwoord
-
-
gaaf (ongerept; maagdelijk; virginaal; puur; zuiver; onaangeraakt)
Vertaal Matrix voor gaaf:
Verwante woorden van "gaaf":
Synoniemen voor "gaaf":
Antoniemen van "gaaf":
Verwante definities voor "gaaf":
afgaan:
-
afgaan (mislukken; falen; verkeerd lopen; misgaan; in de puree lopen; floppen; mislopen; stranden)
faillir; échouer; ne pas réussir; se tromper; être un flop; périr; manquer; rater; chuter; tourner mal; se méprendre; commettre une erreur; rater son coup; commettre une faute; rater son effet; réduire en bouilli; s'abîmer; faire une faute; aller à côté-
faillir werkwoord (faux, faut, faillons, faillez, faillent, faillais, faillait, faillions, failliez, faillaient, faillis, faillit, faillîmes, faillîtes, faillirent, faudrai, faudras, faudra, faudrons, faudrez, faudront)
-
échouer werkwoord (échoue, échoues, échouons, échouez, échouent, échouais, échouait, échouions, échouiez, échouaient, échouai, échouas, échoua, échouâmes, échouâtes, échouèrent, échouerai, échoueras, échouera, échouerons, échouerez, échoueront)
-
ne pas réussir werkwoord
-
se tromper werkwoord
-
être un flop werkwoord
-
périr werkwoord (péris, périt, périssons, périssez, périssent, périssais, périssait, périssions, périssiez, périssaient, pérîmes, pérîtes, périrent, périrai, périras, périra, périrons, périrez, périront)
-
manquer werkwoord (manque, manques, manquons, manquez, manquent, manquais, manquait, manquions, manquiez, manquaient, manquai, manquas, manqua, manquâmes, manquâtes, manquèrent, manquerai, manqueras, manquera, manquerons, manquerez, manqueront)
-
rater werkwoord (rate, rates, ratons, ratez, ratent, ratais, ratait, rations, ratiez, rataient, ratai, ratas, rata, ratâmes, ratâtes, ratèrent, raterai, rateras, ratera, raterons, raterez, rateront)
-
chuter werkwoord (chute, chutes, chutons, chutez, chutent, chutais, chutait, chutions, chutiez, chutaient, chutai, chutas, chuta, chutâmes, chutâtes, chutèrent, chuterai, chuteras, chutera, chuterons, chuterez, chuteront)
-
tourner mal werkwoord
-
se méprendre werkwoord
-
commettre une erreur werkwoord
-
rater son coup werkwoord
-
commettre une faute werkwoord
-
rater son effet werkwoord
-
réduire en bouilli werkwoord
-
s'abîmer werkwoord
-
faire une faute werkwoord
-
aller à côté werkwoord
-
Conjugations for afgaan:
o.t.t.
- ga af
- gaat af
- gaat af
- gaan af
- gaan af
- gaan af
o.v.t.
- ging af
- ging af
- ging af
- gingen af
- gingen af
- gingen af
v.t.t.
- ben afgegaan
- bent afgegaan
- is afgegaan
- zijn afgegaan
- zijn afgegaan
- zijn afgegaan
v.v.t.
- was afgegaan
- was afgegaan
- was afgegaan
- waren afgegaan
- waren afgegaan
- waren afgegaan
o.t.t.t.
- zal afgaan
- zult afgaan
- zal afgaan
- zullen afgaan
- zullen afgaan
- zullen afgaan
o.v.t.t.
- zou afgaan
- zou afgaan
- zou afgaan
- zouden afgaan
- zouden afgaan
- zouden afgaan
diversen
- ga af!
- gaat af!
- afgegaan
- afgaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afgaan:
Verwante definities voor "afgaan":
Wiktionary: afgaan
afgaan
Cross Translation:
verb
afgaan
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afgaan | → faire un bide; faire un four; faire un flop; être un fiasco | ↔ flop — to fail completely, not to be successful at all |