Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- ervandoor gaan:
- er vandoor gaan:
-
Wiktionary:
- er vandoor gaan → déguerpir
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor er vandoor gaan (Nederlands) in het Frans
ervandoor gaan:
ervandoor gaan werkwoord (ga ervandoor, gaat ervandoor, ging ervandoor, gingen ervandoor, ervandoor gegaan)
-
ervandoor gaan (zich uit de voeten maken; de plaat poetsen; hem smeren)
échapper; se sauver; filer; esquiver; se tirer; ficher le camp; s'enfuir; déserter; s'en aller; s'échapper; s'évader; décamper; déguerpir; échapper à-
échapper werkwoord (échappe, échappes, échappons, échappez, échappent, échappais, échappait, échappions, échappiez, échappaient, échappai, échappas, échappa, échappâmes, échappâtes, échappèrent, échapperai, échapperas, échappera, échapperons, échapperez, échapperont)
-
se sauver werkwoord
-
filer werkwoord (file, files, filons, filez, filent, filais, filait, filions, filiez, filaient, filai, filas, fila, filâmes, filâtes, filèrent, filerai, fileras, filera, filerons, filerez, fileront)
-
esquiver werkwoord (esquive, esquives, esquivons, esquivez, esquivent, esquivais, esquivait, esquivions, esquiviez, esquivaient, esquivai, esquivas, esquiva, esquivâmes, esquivâtes, esquivèrent, esquiverai, esquiveras, esquivera, esquiverons, esquiverez, esquiveront)
-
se tirer werkwoord
-
ficher le camp werkwoord
-
s'enfuir werkwoord
-
déserter werkwoord (déserte, désertes, désertons, désertez, désertent, désertais, désertait, désertions, désertiez, désertaient, désertai, désertas, déserta, désertâmes, désertâtes, désertèrent, déserterai, déserteras, désertera, déserterons, déserterez, déserteront)
-
s'en aller werkwoord
-
s'échapper werkwoord
-
s'évader werkwoord
-
décamper werkwoord (décampe, décampes, décampons, décampez, décampent, décampais, décampait, décampions, décampiez, décampaient, décampai, décampas, décampa, décampâmes, décampâtes, décampèrent, décamperai, décamperas, décampera, décamperons, décamperez, décamperont)
-
déguerpir werkwoord (déguerpis, déguerpit, déguerpissons, déguerpissez, déguerpissent, déguerpissais, déguerpissait, déguerpissions, déguerpissiez, déguerpissaient, déguerpîmes, déguerpîtes, déguerpirent, déguerpirai, déguerpiras, déguerpira, déguerpirons, déguerpirez, déguerpiront)
-
échapper à werkwoord
-
Conjugations for ervandoor gaan:
o.t.t.
- ga ervandoor
- gaat ervandoor
- gaat ervandoor
- gaan ervandoor
- gaan ervandoor
- gaan ervandoor
o.v.t.
- ging ervandoor
- ging ervandoor
- ging ervandoor
- gingen ervandoor
- gingen ervandoor
- gingen ervandoor
v.t.t.
- ben ervandoor gegaan
- bent ervandoor gegaan
- is ervandoor gegaan
- zijn ervandoor gegaan
- zijn ervandoor gegaan
- zijn ervandoor gegaan
v.v.t.
- was ervandoor gegaan
- was ervandoor gegaan
- was ervandoor gegaan
- waren ervandoor gegaan
- waren ervandoor gegaan
- waren ervandoor gegaan
o.t.t.t.
- zal ervandoor gaan
- zult ervandoor gaan
- zal ervandoor gaan
- zullen ervandoor gaan
- zullen ervandoor gaan
- zullen ervandoor gaan
o.v.t.t.
- zou ervandoor gaan
- zou ervandoor gaan
- zou ervandoor gaan
- zouden ervandoor gaan
- zouden ervandoor gaan
- zouden ervandoor gaan
diversen
- ga ervandoor!
- gaat ervandoor!
- ervandoor gegaan
- ervandoor gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor ervandoor gaan:
er vandoor gaan:
er vandoor gaan werkwoord (ga er vandoor, gaat er vandoor, ging er vandoor, gingen er vandoor, er vandoor gegaan)
-
er vandoor gaan (er tussenuit knijpen)
échapper à; ficher le camp; filer; lever l'ancre; se faire la paire-
échapper à werkwoord
-
ficher le camp werkwoord
-
filer werkwoord (file, files, filons, filez, filent, filais, filait, filions, filiez, filaient, filai, filas, fila, filâmes, filâtes, filèrent, filerai, fileras, filera, filerons, filerez, fileront)
-
lever l'ancre werkwoord
-
se faire la paire werkwoord
-
Conjugations for er vandoor gaan:
o.t.t.
- ga er vandoor
- gaat er vandoor
- gaat er vandoor
- gaan er vandoor
- gaan er vandoor
- gaan er vandoor
o.v.t.
- ging er vandoor
- ging er vandoor
- ging er vandoor
- gingen er vandoor
- gingen er vandoor
- gingen er vandoor
v.t.t.
- ben er vandoor gegaan
- bent er vandoor gegaan
- is er vandoor gegaan
- zijn er vandoor gegaan
- zijn er vandoor gegaan
- zijn er vandoor gegaan
v.v.t.
- was er vandoor gegaan
- was er vandoor gegaan
- was er vandoor gegaan
- waren er vandoor gegaan
- waren er vandoor gegaan
- waren er vandoor gegaan
o.t.t.t.
- zal er vandoor gaan
- zult er vandoor gaan
- zal er vandoor gaan
- zullen er vandoor gaan
- zullen er vandoor gaan
- zullen er vandoor gaan
o.v.t.t.
- zou er vandoor gaan
- zou er vandoor gaan
- zou er vandoor gaan
- zouden er vandoor gaan
- zouden er vandoor gaan
- zouden er vandoor gaan
diversen
- ga er vandoor!
- gaat er vandoor!
- er vandoor gegaan
- er vandoor gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor er vandoor gaan:
Wiktionary: er vandoor gaan
er vandoor gaan
verb