Nederlands
Uitgebreide vertaling voor zwiepen (Nederlands) in het Frans
zwiepen:
-
zwiepen
Conjugations for zwiepen:
o.t.t.
- zwiep
- zwiept
- zwiept
- zwiepen
- zwiepen
- zwiepen
o.v.t.
- zwiepte
- zwiepte
- zwiepte
- zwiepten
- zwiepten
- zwiepten
v.t.t.
- ben gezwiept
- bent gezwiept
- is gezwiept
- zijn gezwiept
- zijn gezwiept
- zijn gezwiept
v.v.t.
- was gezwiept
- was gezwiept
- was gezwiept
- waren gezwiept
- waren gezwiept
- waren gezwiept
o.t.t.t.
- zal zwiepen
- zult zwiepen
- zal zwiepen
- zullen zwiepen
- zullen zwiepen
- zullen zwiepen
o.v.t.t.
- zou zwiepen
- zou zwiepen
- zou zwiepen
- zouden zwiepen
- zouden zwiepen
- zouden zwiepen
diversen
- zwiep!
- zwiept!
- gezwiept
- zwiepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor zwiepen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
balancer | zwiepen | aan de zwerf zijn; aarzelen; balanceren; deinen; golven; heen en weer zwaaien; in evenwicht brengen; rondzwerven; schommelen; slingeren; twijfelen; uitbalanceren; wankelen; weifelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; zwaaien; zwenken; zwerven |