Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor zomen (Nederlands) in het Frans
zomen:
-
zomen
border; ourler; encadrer-
border werkwoord (borde, bordes, bordons, bordez, bordent, bordais, bordait, bordions, bordiez, bordaient, bordai, bordas, borda, bordâmes, bordâtes, bordèrent, borderai, borderas, bordera, borderons, borderez, borderont)
-
ourler werkwoord (ourle, ourles, ourlons, ourlez, ourlent, ourlais, ourlait, ourlions, ourliez, ourlaient, ourlai, ourlas, ourla, ourlâmes, ourlâtes, ourlèrent, ourlerai, ourleras, ourlera, ourlerons, ourlerez, ourleront)
-
encadrer werkwoord (encadre, encadres, encadrons, encadrez, encadrent, encadrais, encadrait, encadrions, encadriez, encadraient, encadrai, encadras, encadra, encadrâmes, encadrâtes, encadrèrent, encadrerai, encadreras, encadrera, encadrerons, encadrerez, encadreront)
-
Conjugations for zomen:
o.t.t.
- zoom
- zoomt
- zoomt
- zomen
- zomen
- zomen
o.v.t.
- zoomde
- zoomde
- zoomde
- zoomden
- zoomden
- zoomden
v.t.t.
- heb gezoomd
- hebt gezoomd
- heeft gezoomd
- hebben gezoomd
- hebben gezoomd
- hebben gezoomd
v.v.t.
- had gezoomd
- had gezoomd
- had gezoomd
- hadden gezoomd
- hadden gezoomd
- hadden gezoomd
o.t.t.t.
- zal zomen
- zult zomen
- zal zomen
- zullen zomen
- zullen zomen
- zullen zomen
o.v.t.t.
- zou zomen
- zou zomen
- zou zomen
- zouden zomen
- zouden zomen
- zouden zomen
diversen
- zoom!
- zoomt!
- gezoomd
- zomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de zomen
Vertaal Matrix voor zomen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
action d'ourler | zomen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
border | zomen | afzetten; iemand instoppen; instoppen; omboorden; omranden; omzomen; toedekken |
encadrer | zomen | afzetten; inlijsten; inramen; omboorden; omkaderen; omlijsten; omranden |
ourler | zomen |
Verwante woorden van "zomen":
zomen vorm van zoom:
-
de zoom (rand)
Vertaal Matrix voor zoom:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bordure | rand; zoom | kader; lijst; omranding; rand; randje; randversiering |
lisière | rand; zoom | boordsel; galon; halsband; lei; leiband; lijn; omzoming; oplegsel; passement; riem; teugel |
orée | rand; zoom | |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bordure | rand |
Verwante woorden van "zoom":
Wiktionary: zoom
zoom
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zoom | → ourlet | ↔ hem — border of an article of clothing doubled back and stitched together |
• zoom | → couture | ↔ seam — folded back and stitched piece of fabric |