Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- zemelen:
- zemel:
-
Wiktionary:
- zemelen → son
- zemelen → grogner, maugréer, maronner, râler, récriminer, ronchonner, rouspéter
- zemel → son
- zemel → son
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor zemelen (Nederlands) in het Frans
zemelen:
-
zemelen
emmerder; ennuyer; enquiquiner; faire suer les gens-
emmerder werkwoord (emmerde, emmerdes, emmerdons, emmerdez, emmerdent, emmerdais, emmerdait, emmerdions, emmerdiez, emmerdaient, emmerdai, emmerdas, emmerda, emmerdâmes, emmerdâtes, emmerdèrent, emmerderai, emmerderas, emmerdera, emmerderons, emmerderez, emmerderont)
-
ennuyer werkwoord (ennuie, ennuies, ennuyons, ennuyez, ennuient, ennuyais, ennuyait, ennuyions, ennuyiez, ennuyaient, ennuyai, ennuyas, ennuya, ennuyâmes, ennuyâtes, ennuyèrent, ennuierai, ennuieras, ennuiera, ennuierons, ennuierez, ennuieront)
-
enquiquiner werkwoord (enquiquine, enquiquines, enquiquinons, enquiquinez, enquiquinent, enquiquinais, enquiquinait, enquiquinions, enquiquiniez, enquiquinaient, enquiquinai, enquiquinas, enquiquina, enquiquinâmes, enquiquinâtes, enquiquinèrent, enquiquinerai, enquiquineras, enquiquinera, enquiquinerons, enquiquinerez, enquiquineront)
-
faire suer les gens werkwoord
-
Conjugations for zemelen:
o.t.t.
- zemel
- zemelt
- zemelt
- zemelen
- zemelen
- zemelen
o.v.t.
- zemelde
- zemelde
- zemelde
- zemelden
- zemelden
- zemelden
v.t.t.
- heb gezemeld
- hebt gezemeld
- heeft gezemeld
- hebben gezemeld
- hebben gezemeld
- hebben gezemeld
v.v.t.
- had gezemeld
- had gezemeld
- had gezemeld
- hadden gezemeld
- hadden gezemeld
- hadden gezemeld
o.t.t.t.
- zal zemelen
- zult zemelen
- zal zemelen
- zullen zemelen
- zullen zemelen
- zullen zemelen
o.v.t.t.
- zou zemelen
- zou zemelen
- zou zemelen
- zouden zemelen
- zouden zemelen
- zouden zemelen
diversen
- zemel!
- zemelt!
- gezemeld
- zemelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor zemelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
emmerder | zemelen | |
ennuyer | zemelen | lastigvallen; teisteren; vervelen |
enquiquiner | zemelen | etteren; griepen; jennen; klieren; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; wegpesten; zeiken; zieken |
faire suer les gens | zemelen |
Verwante woorden van "zemelen":
Wiktionary: zemelen
zemelen
Cross Translation:
noun
zemelen
-
voeding|nld de met de zaadhuiden vergroeide vruchtwanden en kiemen, die vrij komen bij het tot meel malen van de graankorrel
- zemelen → son
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zemelen | → grogner; maugréer; maronner; râler; récriminer; ronchonner; rouspéter | ↔ nörgeln — penetrant/störend, aber nicht aggressiv seinen Unmut äußern |
zemel:
-
de zemel (zeurkous; geitenbreier; zeikerd; zeurpiet; zeur)