Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wisten (Nederlands) in het Frans

wisten vorm van wissen:

wissen werkwoord (wis, wist, wiste, wisten, gewist)

  1. wissen (uitvlakken; uitwissen; wegvegen; )
    effacer; enlever; essuyer; entraîner; aplatir; aplanir; faire disparaître; balayer; gommer; torcher
    • effacer werkwoord (efface, effaces, effaçons, effacez, )
    • enlever werkwoord (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )
    • essuyer werkwoord (essuie, essuies, essuyons, essuyez, )
    • entraîner werkwoord (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, )
    • aplatir werkwoord (aplatis, aplatit, aplatissons, aplatissez, )
    • aplanir werkwoord (aplanis, aplanit, aplanissons, aplanissez, )
    • faire disparaître werkwoord
    • balayer werkwoord (balaye, balayes, balayons, balayez, )
    • gommer werkwoord (gomme, gommes, gommons, gommez, )
    • torcher werkwoord (torche, torches, torchons, torchez, )
  2. wissen
    effacer
    • effacer werkwoord (efface, effaces, effaçons, effacez, )

Conjugations for wissen:

o.t.t.
  1. wis
  2. wist
  3. wist
  4. wissen
  5. wissen
  6. wissen
o.v.t.
  1. wiste
  2. wiste
  3. wiste
  4. wisten
  5. wisten
  6. wisten
v.t.t.
  1. heb gewist
  2. hebt gewist
  3. heeft gewist
  4. hebben gewist
  5. hebben gewist
  6. hebben gewist
v.v.t.
  1. had gewist
  2. had gewist
  3. had gewist
  4. hadden gewist
  5. hadden gewist
  6. hadden gewist
o.t.t.t.
  1. zal wissen
  2. zult wissen
  3. zal wissen
  4. zullen wissen
  5. zullen wissen
  6. zullen wissen
o.v.t.t.
  1. zou wissen
  2. zou wissen
  3. zou wissen
  4. zouden wissen
  5. zouden wissen
  6. zouden wissen
diversen
  1. wis!
  2. wist!
  3. gewist
  4. wissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor wissen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aplanir uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; platmaken; polijsten
aplatir uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afplatten; effenen; fijndrukken; platdrukken; platmaken; platstampen; platwalsen; pletten
balayer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afvegen; begeleiden; bezemen; leiden; meevoeren; opvegen; ruimen; uitroeien; vagen; vegen; voeren; wegvagen; wegvegen
effacer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afvegen; in de doofpot stoppen; uitroeien; vagen; vegen; verdoezelen; wegvagen; wegvegen
enlever uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen aanwrijven; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afplukken; afrukken; afscheuren; benemen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; depriveren; erafhalen; eruit nemen; gappen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kapen; kidnappen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; legen; loshalen; lospeuteren; losplukken; meenemen; naar buiten halen; nadragen; ontfutselen; ontkleden; ontnemen; ontvoeren; ontvreemden; ophalen; pikken; plukken; plunderen; roven; ruimen; schaken; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitdoen; uithalen; uitkleden; uitnemen; uittrekken; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsnijden; wegsteken; wegstoppen
entraîner uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen aanlokken; africhten; begeleiden; bekwamen; coachen; dier africhten; dresseren; harden; leiden; lokken; meelokken; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; meevoeren; met zich meeslepen; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen; trekken; verleiden; verlokken; voeren; voortlokken; voorttrekken; weglokken
essuyer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afboenen; afschrobben; afstrijken; afvegen; afwissen; boenen; dweilen; lepel afstrijken; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben
faire disparaître uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen uitroeien; wegvagen
gommer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen
torcher uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen

Verwante woorden van "wissen":

  • wis

Antoniemen van "wissen":


Verwante definities voor "wissen":

  1. het er vanaf vegen1
    • hij wiste zich het zweet van het voorhoofd1

Wiktionary: wissen

wissen
verb
  1. (overgankelijk) het niet meer laten bestaan van
wissen
Cross Translation:
FromToVia
wissen biffer strike — to delete

wisten vorm van weten:

weten werkwoord (weet, wist, wisten, geweten)

  1. weten (op de hoogte zijn)
    savoir; connaître; être au courant
    • savoir werkwoord (sais, sait, savons, savez, )
    • connaître werkwoord (connais, connaît, connaissons, connaissez, )
    • être au courant werkwoord

Conjugations for weten:

o.t.t.
  1. weet
  2. weet
  3. weet
  4. weten
  5. weten
  6. weten
o.v.t.
  1. wist
  2. wist
  3. wist
  4. wisten
  5. wisten
  6. wisten
v.t.t.
  1. heb geweten
  2. hebt geweten
  3. heeft geweten
  4. hebben geweten
  5. hebben geweten
  6. hebben geweten
v.v.t.
  1. had geweten
  2. had geweten
  3. had geweten
  4. hadden geweten
  5. hadden geweten
  6. hadden geweten
o.t.t.t.
  1. zal weten
  2. zult weten
  3. zal weten
  4. zullen weten
  5. zullen weten
  6. zullen weten
o.v.t.t.
  1. zou weten
  2. zou weten
  3. zou weten
  4. zouden weten
  5. zouden weten
  6. zouden weten
diversen
  1. weet!
  2. weet!
  3. geweten
  4. wetend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

weten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. weten (kennis)
    le savoir; la connaissance; la connaissances
  2. weten (wetenschap)
    la science; le savoir; la connaissance

Vertaal Matrix voor weten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
connaissance kennis; weten; wetenschap bekende; bekende persoon; capabelheid; competentie; geest; geestverschijning; geleerdheid; gemoedstoestand; handigheid; kennis; kennisje; kneep; kunst; medeweten; schim; spook; spookverschijning; stemming; toer; truc; vage kennis; verschijning
connaissances kennis; weten geleerdheid; handigheid; kneep; kunst; toer; truc
savoir kennis; weten; wetenschap geleerdheid; handigheid; kneep; kunde; kundigheid; kunst; toer; truc
science weten; wetenschap geleerdheid
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
connaître op de hoogte zijn; weten doormaken; kennen
savoir op de hoogte zijn; weten in staat zijn; kunnen; vermogen
être au courant op de hoogte zijn; weten
- kennen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
connaissance kennis

Verwante woorden van "weten":


Synoniemen voor "weten":


Verwante definities voor "weten":

  1. ervan op de hoogte zijn1
    • weet jij waar Istanboel ligt?1
  2. erin slagen1
    • hij wist te ontsnappen1

Wiktionary: weten

weten
verb
  1. ergens kennis van hebben
weten
noun
  1. Idée, notion qu’on a de quelque chose, de quelqu’un; le fait de le connaître
verb
  1. connaître, avoir connaissance de.

Cross Translation:
FromToVia
weten savoir know — be certain or sure about (something)
weten connaître know — have knowledge of
weten connaissance knowledge — fact of knowing about something; understanding, familiarity with information
weten connaissance knowledge — awareness, state of having been informed
weten savoir; science; connaissances knowledge — total of what is known, product of learning
weten connaissance; savoir Wissen — Kenntnis und Verständnis von Fakten, Wahrheiten und Informationen
weten savoir wissenKenntnis haben, sich über etwas Wahres sicher sein