Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. wiegelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wiegelen (Nederlands) in het Frans

wiegelen:

wiegelen werkwoord (wiegel, wiegelt, wiegelde, wiegelden, gewiegeld)

  1. wiegelen
    bercer; osciller; balancer; vaciller; chanceler
    • bercer werkwoord (berce, berces, berçons, bercez, )
    • osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, )
    • balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, )
    • vaciller werkwoord (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, )
    • chanceler werkwoord (chancelle, chancelles, chancelons, chancelez, )

Conjugations for wiegelen:

o.t.t.
  1. wiegel
  2. wiegelt
  3. wiegelt
  4. wiegelen
  5. wiegelen
  6. wiegelen
o.v.t.
  1. wiegelde
  2. wiegelde
  3. wiegelde
  4. wiegelden
  5. wiegelden
  6. wiegelden
v.t.t.
  1. heb gewiegeld
  2. hebt gewiegeld
  3. heeft gewiegeld
  4. hebben gewiegeld
  5. hebben gewiegeld
  6. hebben gewiegeld
v.v.t.
  1. had gewiegeld
  2. had gewiegeld
  3. had gewiegeld
  4. hadden gewiegeld
  5. hadden gewiegeld
  6. hadden gewiegeld
o.t.t.t.
  1. zal wiegelen
  2. zult wiegelen
  3. zal wiegelen
  4. zullen wiegelen
  5. zullen wiegelen
  6. zullen wiegelen
o.v.t.t.
  1. zou wiegelen
  2. zou wiegelen
  3. zou wiegelen
  4. zouden wiegelen
  5. zouden wiegelen
  6. zouden wiegelen
diversen
  1. wiegel!
  2. wiegelt!
  3. gewiegeld
  4. wiegelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor wiegelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balancer wiegelen aan de zwerf zijn; aarzelen; balanceren; deinen; golven; heen en weer zwaaien; in evenwicht brengen; rondzwerven; schommelen; slingeren; twijfelen; uitbalanceren; wankelen; weifelen; wiebelen; wiegen; zwaaien; zwenken; zwerven; zwiepen
bercer wiegelen heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen; zwaaien; zwenken
chanceler wiegelen deinen; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; waggelen; wankelen; wiegen; zwaaien; zwenken
osciller wiegelen bengelen; deinen; flakkeren; flikkeren; fluctueren; golven; heen en weer zwaaien; oscilleren; schommelen; slingeren; variëren; vlammen; wankelen; wiebelen; wiegen; wriggelen; wrikken; zwaaien; zwenken
vaciller wiegelen deinen; flakkeren; flikkeren; fluctueren; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; variëren; vlammen; wankelen; wiegen; zwaaien; zwenken

Computer vertaling door derden: