Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wieg (Nederlands) in het Frans

wieg:

wieg [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de wieg (slaapplaats voor baby's; kribbe)
    le berceau
    • berceau [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor wieg:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
berceau kribbe; slaapplaats voor baby's; wieg bakermat; geboorteplaats; kinderbed; kinderledikantje; schommelbedje

Verwante woorden van "wieg":


Wiktionary: wieg

wieg
noun
  1. een bedje voor een pasgeboren zuigeling, vaak met een hemel van fijn gaas en soms met de mogelijkheid het kind zachtjes heen en weer te bewegen
wieg
noun
  1. petit lit où l’on coucher les nourrissons et qui disposer pour que l’on puisse le balancer, le bercer, aisément.

Cross Translation:
FromToVia
wieg berceau cradle — oscillating bed for a baby
wieg berceau crib — a baby’s bed with high sides
wieg berceau; bassinette; bazinette; ber; bers; berce Wiege — entweder mit zwei abgerundeten Kufen beziehungsweise Schaukelbrettern versehendes beziehungsweise in ein spezielles Gestell eingehängtes oder frei von der Decke hängendes kastenförmiges Bettchen für Säuglinge, mithilfe dessen der Säugling (in Längs- oder Querrichtung) gewiegt beziehungsweise geschaukelt werden kann
wieg berceau Wiege — übertr. zu [1]; Plural selten; geh.|: Ort, an dem etwas entsteht, sich entwickelt; Ort, von dem etwas ausgeht, entspringt

wiegen:

wiegen werkwoord (wieg, wiegt, wiegde, wiegden, gewiegd)

  1. wiegen (schommelen)
    secouer; balancer; être bercé; bercer; se balancer; être houleux; vaciller; chanceler; osciller; tituber
    • secouer werkwoord (secoue, secoues, secouons, secouez, )
    • balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, )
    • être bercé werkwoord
    • bercer werkwoord (berce, berces, berçons, bercez, )
    • se balancer werkwoord
    • être houleux werkwoord
    • vaciller werkwoord (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, )
    • chanceler werkwoord (chancelle, chancelles, chancelons, chancelez, )
    • osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, )
    • tituber werkwoord (titube, titubes, titubons, titubez, )
  2. wiegen (heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen)
    bercer; osciller; balancer; dodeliner; bringuebaler; se balancer; brimbaler
    • bercer werkwoord (berce, berces, berçons, bercez, )
    • osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, )
    • balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, )
    • dodeliner werkwoord
    • bringuebaler werkwoord
    • se balancer werkwoord
    • brimbaler werkwoord

Conjugations for wiegen:

o.t.t.
  1. wieg
  2. wiegt
  3. wiegt
  4. wiegen
  5. wiegen
  6. wiegen
o.v.t.
  1. wiegde
  2. wiegde
  3. wiegde
  4. wiegden
  5. wiegden
  6. wiegden
v.t.t.
  1. heb gewiegd
  2. hebt gewiegd
  3. heeft gewiegd
  4. hebben gewiegd
  5. hebben gewiegd
  6. hebben gewiegd
v.v.t.
  1. had gewiegd
  2. had gewiegd
  3. had gewiegd
  4. hadden gewiegd
  5. hadden gewiegd
  6. hadden gewiegd
o.t.t.t.
  1. zal wiegen
  2. zult wiegen
  3. zal wiegen
  4. zullen wiegen
  5. zullen wiegen
  6. zullen wiegen
o.v.t.t.
  1. zou wiegen
  2. zou wiegen
  3. zou wiegen
  4. zouden wiegen
  5. zouden wiegen
  6. zouden wiegen
diversen
  1. wieg!
  2. wiegt!
  3. gewiegd
  4. wiegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor wiegen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balancer heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen aan de zwerf zijn; aarzelen; balanceren; deinen; golven; heen en weer zwaaien; in evenwicht brengen; rondzwerven; slingeren; twijfelen; uitbalanceren; wankelen; weifelen; wiegelen; zwaaien; zwenken; zwerven; zwiepen
bercer heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen heen en weer zwaaien; slingeren; wiegelen; zwaaien; zwenken
brimbaler heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken
bringuebaler heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen
chanceler schommelen; wiegen deinen; golven; heen en weer zwaaien; slingeren; waggelen; wankelen; wiegelen; zwaaien; zwenken
dodeliner heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen
osciller heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen bengelen; deinen; flakkeren; flikkeren; fluctueren; golven; heen en weer zwaaien; oscilleren; slingeren; variëren; vlammen; wankelen; wiegelen; wriggelen; wrikken; zwaaien; zwenken
se balancer heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen bengelen; deinen; golven; heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken
secouer schommelen; wiegen afkloppen; afschudden; beven; deinen; golven; heen en weer bewegen; heen en weer zwaaien; omschudden; opschudden; schudden; slingeren; trillen; wriggelen; wrikken; zich ontdoen van; zwaaien; zwenken
tituber schommelen; wiegen deinen; fluctueren; golven; heen en weer zwaaien; slingeren; variëren; waggelen; zwaaien; zwenken
vaciller schommelen; wiegen deinen; flakkeren; flikkeren; fluctueren; golven; heen en weer zwaaien; slingeren; variëren; vlammen; wankelen; wiegelen; zwaaien; zwenken
être bercé schommelen; wiegen deinen; golven
être houleux schommelen; wiegen deinen; golven

Verwante woorden van "wiegen":


Wiktionary: wiegen

wiegen
verb
  1. zachtjes heen en weer bewegen, gewoonlijk om een zuigeling in slaap te brengen
wiegen
verb
  1. balancer dans un berceau.

Cross Translation:
FromToVia
wiegen ballotter bob — move vertically at surface of water
wiegen bercer cradle — to rock (a baby to sleep)
wiegen remuer; bercer rock — move gently back and forth
wiegen waver waver — to sway back and forth
wiegen bercer wiegen — jemanden oder etwas vorsichtig hin und her schaukeln