Nederlands
Uitgebreide vertaling voor weerstreven (Nederlands) in het Frans
weerstreven:
-
weerstreven (tegenwerken; tegengaan; tegenstreven)
contrecarrer; contrarier; se rebeller; s'opposer à-
contrecarrer werkwoord (contrecarre, contrecarres, contrecarrons, contrecarrez, contrecarrent, contrecarrais, contrecarrait, contrecarrions, contrecarriez, contrecarraient, contrecarrai, contrecarras, contrecarra, contrecarrâmes, contrecarrâtes, contrecarrèrent, contrecarrerai, contrecarreras, contrecarrera, contrecarrerons, contrecarrerez, contrecarreront)
-
contrarier werkwoord (contrarie, contraries, contrarions, contrariez, contrarient, contrariais, contrariait, contrariions, contrariiez, contrariaient, contrariai, contrarias, contraria, contrariâmes, contrariâtes, contrarièrent, contrarierai, contrarieras, contrariera, contrarierons, contrarierez, contrarieront)
-
se rebeller werkwoord
-
s'opposer à werkwoord
-
Conjugations for weerstreven:
o.t.t.
- weerstreef
- weerstreeft
- weerstreeft
- weerstreven
- weerstreven
- weerstreven
o.v.t.
- weerstreefde
- weerstreefde
- weerstreefde
- weerstreefden
- weerstreefden
- weerstreefden
v.t.t.
- heb weerstreefd
- hebt weerstreefd
- heeft weerstreefd
- hebben weerstreefd
- hebben weerstreefd
- hebben weerstreefd
v.v.t.
- had weerstreefd
- had weerstreefd
- had weerstreefd
- hadden weerstreefd
- hadden weerstreefd
- hadden weerstreefd
o.t.t.t.
- zal weerstreven
- zult weerstreven
- zal weerstreven
- zullen weerstreven
- zullen weerstreven
- zullen weerstreven
o.v.t.t.
- zou weerstreven
- zou weerstreven
- zou weerstreven
- zouden weerstreven
- zouden weerstreven
- zouden weerstreven
diversen
- weerstreef!
- weerstreeft!
- weerstreefd
- weerstrevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze