Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. weekheid:
  2. week:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor weekheid (Nederlands) in het Frans

weekheid:


week:

week [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de week
    – periode van zeven dagen 1
    la semaine
    • semaine [la ~] zelfstandig naamwoord

week bijvoeglijk naamwoord

  1. week (zwak)
    – zacht en slap 1
    mou; efféminé; mol
    • mou bijvoeglijk naamwoord
    • efféminé bijvoeglijk naamwoord
    • mol bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor week:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
semaine week
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
efféminé week; zwak nichterig; onmanlijk; verwijfd; vrouwachtig
mol week; zwak murw
mou week; zwak allerliefst; dottig; enig; flauw; flauwtjes; futloos; lamlendig; lamzalig; lief; lusteloos; mat; muf; murw; naar zweet ruikend; oubakken; oud; oudbakken; plat; pluizig; schattig; slap; snoezig; verschaald; vertederend; voos; zwak; zwakjes; zweterig

Verwante woorden van "week":


Verwante definities voor "week":

  1. periode van zeven dagen1
    • we gaan een week op vakantie1
  2. zacht en slap1
    • door de vorst is het plastic week geworden1

Wiktionary: week

week
noun
  1. tijdseenheid van 7 dagen
adjective
  1. slap
week
Cross Translation:
FromToVia
week semaine Woche — 7-tägiges Zeitmaß
week mou; molle weich — ohne großen Kraftaufwand plastisch verformbar
week semaine week — period of seven days