Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
familier
|
|
gast; habitué; stamgast; vaste klant
|
franc
|
|
franc; frank
|
insolent
|
|
boer; onbeschofte man
|
libéral
|
|
liberaal; liberalist
|
téméraire
|
|
waaghals
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
libre
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
beschikbaar; disponibel; in een handomdraai; in vrijheid; loos; moeiteloos; natuurlijk; onbelemmerd; ongedwongen; ongehuwd; ongekunsteld; ontvankelijk; openstaand; vacant; vanzelf; vatbaar; vrij; zonder moeite; zonder taak
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aisé
|
brutaal; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
blakend van gezondheid; eenvoudig; fit; florerend; gegoed; gemakkelijk; gezond; in een handomdraai; in goeden doen; licht; makkelijk; moeiteloos; niet moeilijk; nuttig; practisch; simpel; vanzelf; welgesteld; welvarend; zonder moeite; zonder ziekte
|
aisément
|
brutaal; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
eenvoudig; gemakkelijk; grif; grifweg; in een handomdraai; licht; makkelijk; met gemak; moeiteloos; niet moeilijk; nuttig; practisch; simpel; vanzelf; verreweg; vlot; zonder moeite
|
assuré
|
niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
assertief; beslist; geheid; gewis; heus; ingedekt; ongetwijfeld; vast en zeker; verzekerd; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker; zelfbewust; zelfverzekerd; zonder angst
|
audacieusement
|
brutaal; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
doldriest; halsbrekend; koen; kranig; lichtzinnig; manmoedig; onbeducht; onberaden; onbesuisd; onbevreesd; ondoordacht; onnadenkend; onverschrokken; onvervaard; overmoedig; roekeloos; stoutmoedig; vermetel; waaghalzig
|
audacieux
|
brutaal; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
doldriest; driest; gedurfd; gewaagd; halsbrekend; koen; kranig; lichtzinnig; manmoedig; onbeducht; onberaden; onbesuisd; onbevreesd; ondoordacht; onnadenkend; onverschrokken; onvervaard; overmoedig; pikant; roekeloos; stoutmoedig; vermetel; waaghalzig
|
avec aisance
|
brutaal; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
|
avec assurance
|
brutaal; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
assertief; zelfbewust; zelfverzekerd; zonder angst
|
décidé
|
niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
absoluut; beslist; besluitvaardig; dapper; doortastend; ferm; flink; gedecideerd; kordaat; krachtdadig; krachtig; moedig; moreel sterk; onvoorwaardelijk; pertinent; resoluut; standvastig; ten enenmale; vast en zeker; vastberaden; vastbesloten; vaststaand; volstrekt; zeker
|
familier
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
aangenaam; bekend; familiair; fijn; gemeenzaam; genoeglijk; gezellig; huiselijk; in het voorbijgaan; informeel; knus; knusjes; lekker; losjes; makkelijk in de omgang; onderhoudend; plezierig; prettig; sociabel; terloops; tutoyerend; vertrouwd; voorlopig; vrijblijvend
|
familièrement
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
gemeenzaam
|
franc
|
brutaal; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
benaderbaar; cru; decent; echt; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; frank; genaakbaar; manierlijk; menens; met open vizier; netjes; onbevangen; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; toegankelijk; trouwhartig; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijuit; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
|
franchement
|
brutaal; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
cru; decent; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; gewoonweg; gulweg; klinkklaar; manierlijk; met open vizier; netjes; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; puur; rechtschapen; rechttoe rechtaan; regelrecht; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; trouwhartig; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijuit; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
|
hardi
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
beslist; dapper; doldriest; doortastend; ferm; gedurfd; gewaagd; halsbrekend; heldhaftig; heroïsch; kloek; koen; kordaat; krachtdadig; krachtig; kranig; lichtzinnig; manhaftig; manmoedig; moedig; onbeducht; onbevangen; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; overmoedig; pikant; roekeloos; stout; stoutmoedig; vermetel; waaghalzig
|
hardiment
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
dapper; doldriest; geagiteerd; heldhaftig; heroïsch; kloek; koen; kranig; levendig; lichtzinnig; manmoedig; moedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; overmoedig; roekeloos; stout; stoutmoedig; verhit; vermetel; waaghalzig
|
impertinemment
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
aanmatigend; onbeleefd; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; ongemanierd; respectloos; wijsneuserig
|
impertinent
|
brutaal; hondsbrutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
aanmatigend; lomp; onbeleefd; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; ongemanierd; respectloos; vlegelachtig
|
indiscret
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
babbelachtig; babbelziek; bemoeiziek; flapuit; indiscreet; kletserig; kletsgraag; loslippig; mededeelzaam; onbescheiden; onkies; ontactisch; opdringerig; praatgraag; praatziek; spraakzaam; tactloos
|
insolent
|
brutaal; hondsbrutaal; vrijpostig
|
aanmatigend; arrogant; brutaal; hautain; hooghartig; hoogmoedig; hovaardig; lomp; neerbuigend; onbeleefd; onbeschaamd; onbeschoft; onelegant; ongegeneerd; ongemanierd; plomp; respectloos; uit de hoogte; verwaand; zelfgenoegzaam; zelfingenomen
|
intrépide
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
beslist; dapper; doortastend; ferm; heldhaftig; heroïsch; kloek; koelbloedig; kordaat; krachtdadig; krachtig; moedig; onversaagd; onverschrokken; stout; stoutmoedig; zonder vrees
|
libéral
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
edelmoedig; eigentijds; genereus; goedgeefs; gul; hedendaags; liberaal; mild; modern; royaal; ruimhartig; scheutig; tolerant; vrijgevig; vrijzinnig
|
sans angoisse
|
niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
koen; kranig; manmoedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stoutmoedig; vermetel; zonder angst
|
sans crainte
|
brutaal; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
koen; kranig; manmoedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; stoutmoedig; vermetel; zonder angst
|
trop familier
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
|
trop familièrement
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
wijsneuserig
|
téméraire
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
baldadig; dapper; doldriest; gedurfd; gewaagd; halsbrekend; heldhaftig; heroïsch; kloek; lichtzinnig; moedig; onberaden; onbesuisd; ondoordacht; onnadenkend; onversaagd; onverschrokken; overmoedig; pikant; roekeloos; stout; stoutmoedig; vermetel; waaghalzig; zonder vrees
|
témérairement
|
brutaal; niet beschroomd; onbeschroomd; stoutmoedig; vrijmoedig; vrijpostig
|
halsbrekend; onberaden; onbesuisd; ondoordacht; onnadenkend; overmoedig; roekeloos; vermetel; waaghalzig
|