Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor voortdrijven (Nederlands) in het Frans

voortdrijven:

voortdrijven werkwoord (drijf voort, drijft voort, dreef voort, dreven voort, voortgedreven)

  1. voortdrijven (wegjagen; voortjagen; aanzwiepen; opdrijven)
    augmenter; encourager; dépêcher; stimuler; pousser en avant; pousser; inciter; propulser; aiguillonner; faire monter
    • augmenter werkwoord (augmente, augmentes, augmentons, augmentez, )
    • encourager werkwoord (encourage, encourages, encourageons, encouragez, )
    • dépêcher werkwoord (dépêche, dépêches, dépêchons, dépêchez, )
    • stimuler werkwoord (stimule, stimules, stimulons, stimulez, )
    • pousser en avant werkwoord
    • pousser werkwoord (pousse, pousses, poussons, poussez, )
    • inciter werkwoord (incite, incites, incitons, incitez, )
    • propulser werkwoord (propulse, propulses, propulsons, propulsez, )
    • aiguillonner werkwoord (aiguillonne, aiguillonnes, aiguillonnons, aiguillonnez, )
    • faire monter werkwoord

Conjugations for voortdrijven:

o.t.t.
  1. drijf voort
  2. drijft voort
  3. drijft voort
  4. drijven voort
  5. drijven voort
  6. drijven voort
o.v.t.
  1. dreef voort
  2. dreef voort
  3. dreef voort
  4. dreven voort
  5. dreven voort
  6. dreven voort
v.t.t.
  1. heb voortgedreven
  2. hebt voortgedreven
  3. heeft voortgedreven
  4. hebben voortgedreven
  5. hebben voortgedreven
  6. hebben voortgedreven
v.v.t.
  1. had voortgedreven
  2. had voortgedreven
  3. had voortgedreven
  4. hadden voortgedreven
  5. hadden voortgedreven
  6. hadden voortgedreven
o.t.t.t.
  1. zal voortdrijven
  2. zult voortdrijven
  3. zal voortdrijven
  4. zullen voortdrijven
  5. zullen voortdrijven
  6. zullen voortdrijven
o.v.t.t.
  1. zou voortdrijven
  2. zou voortdrijven
  3. zou voortdrijven
  4. zouden voortdrijven
  5. zouden voortdrijven
  6. zouden voortdrijven
diversen
  1. drijf voort!
  2. drijft voort!
  3. voortgedreven
  4. voortdrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor voortdrijven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inciter aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
stimuler aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aiguillonner aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; instigeren; motiveren; oppoken; opporren; opwekken; opwinden; opzwepen; prikkelen; provoceren; sterk prikkelen; stimuleren; toemoedigen
augmenter aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; hoger draaien; hoger maken; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogdraaien; omhooggaan; omhoogstijgen; opdraaien; opdrijven; ophogen; opschroeven; opvoeren; opzetten; rijzen; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbreiden; veel doen stijgen; vergroten; verhogen; vermeerderen; zich vermeerderen
dépêcher aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen
encourager aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanblazen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; instigeren; moed inspreken; motiveren; oppoken; opstoken; poken; prikkelen; provoceren; stimuleren; stoken; toemoedigen
faire monter aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanblazen; aanwakkeren; doen opvlammen; doen stijgen
inciter aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; poken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; wakker schudden
pousser aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; afschrikken; agiteren; bang maken; dringen; duwen; gedijen; gisten; groeien; groot worden; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opgroeien; opkrikken; oppoken; opschieten; opschroeven; opschuiven; opstoken; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; veel doen stijgen; verderhelpen; verplaatsen; verschrikken; verzetten; voortduwen; voortkomen uit; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruitduwen; vooruithelpen; wassen
pousser en avant aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanduwen; aanzetten; duwen; opschuiven; opstuwen; opzwepen; schuiven; sterk prikkelen; stuwen; voorschuiven; voortduwen; voortschuiven; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitschuiven
propulser aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanzetten; opstuwen; opzwepen; sterk prikkelen; stuwen; voortbewegen; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitschieten
stimuler aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanblazen; aandrijven; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; doen opvlammen; een inspirerende werking hebben; iemand motiveren; inboezemen; ingeven; inspireren; instigeren; motiveren; opkrikken; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; wakker schudden

Wiktionary: voortdrijven

voortdrijven
verb
  1. poursuivre ou rechercher avec obstination, avec ardeur.
  2. suivre quelqu’un avec application, avec ardeur, courir après quelqu’un dans le dessein de l’atteindre, de le prendre.
  3. Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.
  4. Mouvoir en avant, tendre.

Cross Translation:
FromToVia
voortdrijven chasser; battre drive — cause animals to flee out of
voortdrijven éjecter; propulser; pousser impel — To drive forward; to propel an object