Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- voordoen:
-
Wiktionary:
- voordoen → appliquer, apposer
- voordoen → arriver, se, avoir lieu
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voordoen (Nederlands) in het Frans
voordoen:
-
voordoen (aan het licht komen; verschijnen; voor de dag komen)
apparaître; paraître; montrer-
apparaître werkwoord (apparais, apparaît, apparaissons, apparaissez, apparaissent, apparaissais, apparaissait, apparaissions, apparaissiez, apparaissaient, apparus, apparut, apparûmes, apparûtes, apparurent, apparaîtrai, apparaîtras, apparaîtra, apparaîtrons, apparaîtrez, apparaîtront)
-
paraître werkwoord (parais, paraît, paraissons, paraissez, paraissent, paraissais, paraissait, paraissions, paraissiez, paraissaient, parus, parut, parûmes, parûtes, parurent, paraîtrai, paraîtras, paraîtra, paraîtrons, paraîtrez, paraîtront)
-
montrer werkwoord (montre, montres, montrons, montrez, montrent, montrais, montrait, montrions, montriez, montraient, montrai, montras, montra, montrâmes, montrâtes, montrèrent, montrerai, montreras, montrera, montrerons, montrerez, montreront)
-
-
voordoen (voorvallen; gebeuren; plaatsvinden; plaats hebben; passeren)
se passer; survenir; arriver; se produire-
se passer werkwoord
-
survenir werkwoord (surviens, survient, survenons, survenez, surviennent, survenais, survenait, survenions, surveniez, survenaient, survins, survint, survînmes, survîntes, survinrent, surviendrai, surviendras, surviendra, surviendrons, surviendrez, surviendront)
-
arriver werkwoord (arrive, arrives, arrivons, arrivez, arrivent, arrivais, arrivait, arrivions, arriviez, arrivaient, arrivai, arrivas, arriva, arrivâmes, arrivâtes, arrivèrent, arriverai, arriveras, arrivera, arriverons, arriverez, arriveront)
-
se produire werkwoord
-
-
voordoen (voorbinden)
mettre; nouer-
mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, mettent, mettais, mettait, mettions, mettiez, mettaient, mis, mit, mîmes, mîtes, mirent, mettrai, mettras, mettra, mettrons, mettrez, mettront)
-
nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, nouent, nouais, nouait, nouions, nouiez, nouaient, nouai, nouas, noua, nouâmes, nouâtes, nouèrent, nouerai, noueras, nouera, nouerons, nouerez, noueront)
-
Conjugations for voordoen:
o.t.t.
- doe voor
- doet voor
- doet voor
- doen voor
- doen voor
- doen voor
o.v.t.
- deed voor
- deed voor
- deed voor
- deden voor
- deden voor
- deden voor
v.t.t.
- heb voorgedaan
- hebt voorgedaan
- heeft voorgedaan
- hebben voorgedaan
- hebben voorgedaan
- hebben voorgedaan
v.v.t.
- had voorgedaan
- had voorgedaan
- had voorgedaan
- hadden voorgedaan
- hadden voorgedaan
- hadden voorgedaan
o.t.t.t.
- zal voordoen
- zult voordoen
- zal voordoen
- zullen voordoen
- zullen voordoen
- zullen voordoen
o.v.t.t.
- zou voordoen
- zou voordoen
- zou voordoen
- zouden voordoen
- zouden voordoen
- zouden voordoen
diversen
- doe voor!
- doet voor!
- voorgedaan
- voordoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
voordoen (tonen)