Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voorbijvaren (Nederlands) in het Frans
voorbijvaren:
-
voorbijvaren
passer; passer en bateau; doubler-
passer werkwoord (passe, passes, passons, passez, passent, passais, passait, passions, passiez, passaient, passai, passas, passa, passâmes, passâtes, passèrent, passerai, passeras, passera, passerons, passerez, passeront)
-
passer en bateau werkwoord
-
doubler werkwoord (double, doubles, doublons, doublez, doublent, doublais, doublait, doublions, doubliez, doublaient, doublai, doublas, doubla, doublâmes, doublâtes, doublèrent, doublerai, doubleras, doublera, doublerons, doublerez, doubleront)
-
Conjugations for voorbijvaren:
o.t.t.
- vaar voorbij
- vaart voorbij
- vaart voorbij
- varen voorbij
- varen voorbij
- varen voorbij
o.v.t.
- voer voorbij
- voer voorbij
- voer voorbij
- voeren voorbij
- voeren voorbij
- voeren voorbij
v.t.t.
- ben voorbij gevaren
- bent voorbij gevaren
- is voorbij gevaren
- zijn voorbij gevaren
- zijn voorbij gevaren
- zijn voorbij gevaren
v.v.t.
- was voorbij gevaren
- was voorbij gevaren
- was voorbij gevaren
- waren voorbij gevaren
- waren voorbij gevaren
- waren voorbij gevaren
o.t.t.t.
- zal voorbijvaren
- zult voorbijvaren
- zal voorbijvaren
- zullen voorbijvaren
- zullen voorbijvaren
- zullen voorbijvaren
o.v.t.t.
- zou voorbijvaren
- zou voorbijvaren
- zou voorbijvaren
- zouden voorbijvaren
- zouden voorbijvaren
- zouden voorbijvaren
diversen
- vaar voorbij!
- vaart voorbij!
- voorbij gevaren
- voorbijvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor voorbijvaren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
doubler | voorbijvaren | blijven zitten; doubleren; dubben; inhalen; nasynchroniseren; omzeilen; passeren; reproduceren; verdubbelen; vermenigvuldigen; voorbijgaan; voorbijrijden |
passer | voorbijvaren | aangeven; aankomen; aanlopen; aanreiken; aantrekken; aflopen; besteden; bezoeken; dichttrekken; doorbrengen; doordrukken; doorheen reizen; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; dwars oversteken; erdoor komen; geven; inhalen; inlopen; komen aanlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; oversteken; passeren; reiken; reizen door; schenken; slijten; toestoppen; vergaan; verlenen; verlopen; verstrekken; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden |
passer en bateau | voorbijvaren |