Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voorbijrijden (Nederlands) in het Frans
voorbijrijden:
-
voorbijrijden (passeren; voorbijgaan; inhalen)
passer; dépasser; passer devant; rejoindre; rattraper; doubler-
passer werkwoord (passe, passes, passons, passez, passent, passais, passait, passions, passiez, passaient, passai, passas, passa, passâmes, passâtes, passèrent, passerai, passeras, passera, passerons, passerez, passeront)
-
dépasser werkwoord (dépasse, dépasses, dépassons, dépassez, dépassent, dépassais, dépassait, dépassions, dépassiez, dépassaient, dépassai, dépassas, dépassa, dépassâmes, dépassâtes, dépassèrent, dépasserai, dépasseras, dépassera, dépasserons, dépasserez, dépasseront)
-
passer devant werkwoord
-
rejoindre werkwoord (rejoins, rejoint, rejoignons, rejoignez, rejoignent, rejoignais, rejoignait, rejoignions, rejoigniez, rejoignaient, rejoignis, rejoignit, rejoignîmes, rejoignîtes, rejoignirent, rejoindrai, rejoindras, rejoindra, rejoindrons, rejoindrez, rejoindront)
-
rattraper werkwoord (rattrape, rattrapes, rattrapons, rattrapez, rattrapent, rattrapais, rattrapait, rattrapions, rattrapiez, rattrapaient, rattrapai, rattrapas, rattrapa, rattrapâmes, rattrapâtes, rattrapèrent, rattraperai, rattraperas, rattrapera, rattraperons, rattraperez, rattraperont)
-
doubler werkwoord (double, doubles, doublons, doublez, doublent, doublais, doublait, doublions, doubliez, doublaient, doublai, doublas, doubla, doublâmes, doublâtes, doublèrent, doublerai, doubleras, doublera, doublerons, doublerez, doubleront)
-
Conjugations for voorbijrijden:
o.t.t.
- rijd voorbij
- rijdt voorbij
- rijdt voorbij
- rijden voorbij
- rijden voorbij
- rijden voorbij
o.v.t.
- reed voorbij
- reed voorbij
- reed voorbij
- reden voorbij
- reden voorbij
- reden voorbij
v.t.t.
- ben voorbij gereden
- bent voorbij gereden
- is voorbij gereden
- zijn voorbij gereden
- zijn voorbij gereden
- zijn voorbij gereden
v.v.t.
- was voorbij gereden
- was voorbij gereden
- was voorbij gereden
- waren voorbij gereden
- waren voorbij gereden
- waren voorbij gereden
o.t.t.t.
- zal voorbijrijden
- zult voorbijrijden
- zal voorbijrijden
- zullen voorbijrijden
- zullen voorbijrijden
- zullen voorbijrijden
o.v.t.t.
- zou voorbijrijden
- zou voorbijrijden
- zou voorbijrijden
- zouden voorbijrijden
- zouden voorbijrijden
- zouden voorbijrijden
diversen
- rijd voorbij!
- rijdt voorbij!
- voorbij gereden
- voorbijrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze