Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- voer:
- varen:
- voeren:
-
Wiktionary:
- voer → aliment, bouffe, nourriture, pâture
- voer → nourriture, alimentation, fourrage, bouffe
- varen → fougère
- varen → aller, naviguer
- varen → fougère, naviguer
- voeren → aboutir, conduire, reporter, transporter
- voeren → alimenter, nourrir, fourrer, reporter, transporter
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voer (Nederlands) in het Frans
voer:
Vertaal Matrix voor voer:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aliments pour le bétail | veevoer; voeder; voer |
Verwante woorden van "voer":
Wiktionary: voer
voer
Cross Translation:
noun
-
Ce qui se manger et servir à entretenir la vie.
-
Familier pour nourriture (1):
-
aliment.
-
éleva|fr nourriture des bêtes, des oiseaux, des poissons.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voer | → nourriture; alimentation | ↔ feed — food given to (especially herbivorous) animals |
• voer | → fourrage | ↔ forage — fodder for animals |
• voer | → bouffe | ↔ grub — slang: food |
varen:
-
varen (bevaren; navigeren)
naviguer; voguer; naviguer sur-
naviguer werkwoord (navigue, navigues, naviguons, naviguez, naviguent, naviguais, naviguait, naviguions, naviguiez, naviguaient, naviguai, naviguas, navigua, naviguâmes, naviguâtes, naviguèrent, naviguerai, navigueras, naviguera, naviguerons, naviguerez, navigueront)
-
voguer werkwoord (vogue, vogues, voguons, voguez, voguent, voguais, voguait, voguions, voguiez, voguaient, voguai, voguas, vogua, voguâmes, voguâtes, voguèrent, voguerai, vogueras, voguera, voguerons, voguerez, vogueront)
-
naviguer sur werkwoord
-
-
varen (zeilen)
Conjugations for varen:
o.t.t.
- vaar
- vaart
- vaart
- varen
- varen
- varen
o.v.t.
- voer
- voer
- voer
- voeren
- voeren
- voeren
v.t.t.
- heb gevaren
- hebt gevaren
- heeft gevaren
- hebben gevaren
- hebben gevaren
- hebben gevaren
v.v.t.
- had gevaren
- had gevaren
- had gevaren
- hadden gevaren
- hadden gevaren
- hadden gevaren
o.t.t.t.
- zal varen
- zult varen
- zal varen
- zullen varen
- zullen varen
- zullen varen
o.v.t.t.
- zou varen
- zou varen
- zou varen
- zouden varen
- zouden varen
- zouden varen
en verder
- ben gevaren
- bent gevaren
- is gevaren
- zijn gevaren
- zijn gevaren
- zijn gevaren
diversen
- vaar!
- vaart!
- gevaren
- varend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor varen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
faire de la voile | varen; zeilen | |
naviguer | bevaren; navigeren; varen | bevaren; gaan varen; laveren; navigeren; schipperen |
naviguer sur | bevaren; navigeren; varen | aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op; bezeilen |
naviguer à la voile | varen; zeilen | |
voguer | bevaren; navigeren; varen |
Verwante definities voor "varen":
Wiktionary: varen
varen
Cross Translation:
noun
varen
-
een sporenplant
- varen → fougère
verb
noun
-
(botanique) Plante aux grandes feuilles, dont les très nombreuses espèces constituent la classe des Filicinées, la plus importante classe des cryptogames vasculaires.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• varen | → fougère | ↔ fern — plant |
• varen | → naviguer | ↔ navigate — travel over water |
voeren:
-
voeren (leiden; begeleiden; meevoeren)
conduire; guider; mener; diriger; entraîner; balayer-
conduire werkwoord (conduis, conduit, conduisons, conduisez, conduisent, conduisais, conduisait, conduisions, conduisiez, conduisaient, conduisis, conduisit, conduisîmes, conduisîtes, conduisirent, conduirai, conduiras, conduira, conduirons, conduirez, conduiront)
-
guider werkwoord (guide, guides, guidons, guidez, guident, guidais, guidait, guidions, guidiez, guidaient, guidai, guidas, guida, guidâmes, guidâtes, guidèrent, guiderai, guideras, guidera, guiderons, guiderez, guideront)
-
mener werkwoord (mène, mènes, menons, menez, mènent, menais, menait, menions, meniez, menaient, menai, menas, mena, menâmes, menâtes, menèrent, mènerai, mèneras, mènera, mènerons, mènerez, mèneront)
-
diriger werkwoord (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, dirigent, dirigeais, dirigeait, dirigions, dirigiez, dirigeaient, dirigeai, dirigeas, dirigea, dirigeâmes, dirigeâtes, dirigèrent, dirigerai, dirigeras, dirigera, dirigerons, dirigerez, dirigeront)
-
entraîner werkwoord (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, entraînent, entraînais, entraînait, entraînions, entraîniez, entraînaient, entraînai, entraînas, entraîna, entraînâmes, entraînâtes, entraînèrent, entraînerai, entraîneras, entraînera, entraînerons, entraînerez, entraîneront)
-
balayer werkwoord (balaye, balayes, balayons, balayez, balayent, balayais, balayait, balayions, balayiez, balayaient, balayai, balayas, balaya, balayâmes, balayâtes, balayèrent, balayerai, balayeras, balayera, balayerons, balayerez, balayeront)
-
-
voeren (te eten geven; voeden; voederen; spijzigen; eten geven)
nourrir; alimenter; donner à manger-
nourrir werkwoord (nourris, nourrit, nourrissons, nourrissez, nourrissent, nourrissais, nourrissait, nourrissions, nourrissiez, nourrissaient, nourrîmes, nourrîtes, nourrirent, nourrirai, nourriras, nourrira, nourrirons, nourrirez, nourriront)
-
alimenter werkwoord (alimente, alimentes, alimentons, alimentez, alimentent, alimentais, alimentait, alimentions, alimentiez, alimentaient, alimentai, alimentas, alimenta, alimentâmes, alimentâtes, alimentèrent, alimenterai, alimenteras, alimentera, alimenterons, alimenterez, alimenteront)
-
donner à manger werkwoord
-
Conjugations for voeren:
o.t.t.
- voer
- voert
- voert
- voeren
- voeren
- voeren
o.v.t.
- voerde
- voerde
- voerde
- voerden
- voerden
- voerden
v.t.t.
- heb gevoerd
- hebt gevoerd
- heeft gevoerd
- hebben gevoerd
- hebben gevoerd
- hebben gevoerd
v.v.t.
- had gevoerd
- had gevoerd
- had gevoerd
- hadden gevoerd
- hadden gevoerd
- hadden gevoerd
o.t.t.t.
- zal voeren
- zult voeren
- zal voeren
- zullen voeren
- zullen voeren
- zullen voeren
o.v.t.t.
- zou voeren
- zou voeren
- zou voeren
- zouden voeren
- zouden voeren
- zouden voeren
diversen
- voer!
- voert!
- gevoerd
- voerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het voeren (voedingswaarde hebben; voedzaamheid)
-
het voeren (voer geven; voederen)
Vertaal Matrix voor voeren:
Verwante woorden van "voeren":
Synoniemen voor "voeren":
Verwante definities voor "voeren":
Wiktionary: voeren
voeren
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voeren | → alimenter; nourrir | ↔ feed — to give food to eat |
• voeren | → fourrer | ↔ fur — to cover with fur |
• voeren | → reporter; transporter | ↔ transport — carry or bear from one place to another |