Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vlieg (Nederlands) in het Frans
vlieg:
-
de vlieg
Vertaal Matrix voor vlieg:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
mouche | vlieg | |
mouche animale | vlieg |
Verwante woorden van "vlieg":
vlieg vorm van vliegen:
-
vliegen (per vliegtuig reizen)
voler; voyager par avion-
voler werkwoord (vole, voles, volons, volez, volent, volais, volait, volions, voliez, volaient, volai, volas, vola, volâmes, volâtes, volèrent, volerai, voleras, volera, volerons, volerez, voleront)
-
voyager par avion werkwoord
-
-
vliegen (zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen)
se dépêcher; se précipiter; se hâter; se presser; s'empresser-
se dépêcher werkwoord
-
se précipiter werkwoord
-
se hâter werkwoord
-
se presser werkwoord
-
s'empresser werkwoord
-
Conjugations for vliegen:
o.t.t.
- vlieg
- vliegt
- vliegt
- vliegen
- vliegen
- vliegen
o.v.t.
- vloog
- vloog
- vloog
- vlogen
- vlogen
- vlogen
v.t.t.
- heb gevlogen
- hebt gevlogen
- heeft gevlogen
- hebben gevlogen
- hebben gevlogen
- hebben gevlogen
v.v.t.
- had gevlogen
- had gevlogen
- had gevlogen
- hadden gevlogen
- hadden gevlogen
- hadden gevlogen
o.t.t.t.
- zal vliegen
- zult vliegen
- zal vliegen
- zullen vliegen
- zullen vliegen
- zullen vliegen
o.v.t.t.
- zou vliegen
- zou vliegen
- zou vliegen
- zouden vliegen
- zouden vliegen
- zouden vliegen
en verder
- ben gevlogen
- bent gevlogen
- is gevlogen
- zijn gevlogen
- zijn gevlogen
- zijn gevlogen
diversen
- vlieg!
- vliegt!
- gevlogen
- vliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze