Nederlands
Uitgebreide vertaling voor viesmaken (Nederlands) in het Frans
viesmaken:
-
viesmaken (vuilmaken)
salir; souiller; polluer; tacher; maculer; rendre sale-
salir werkwoord (salis, salit, salissons, salissez, salissent, salissais, salissait, salissions, salissiez, salissaient, salîmes, salîtes, salirent, salirai, saliras, salira, salirons, salirez, saliront)
-
souiller werkwoord (souille, souilles, souillons, souillez, souillent, souillais, souillait, souillions, souilliez, souillaient, souillai, souillas, souilla, souillâmes, souillâtes, souillèrent, souillerai, souilleras, souillera, souillerons, souillerez, souilleront)
-
polluer werkwoord (pollue, pollues, polluons, polluez, polluent, polluais, polluait, polluions, polluiez, polluaient, polluai, polluas, pollua, polluâmes, polluâtes, polluèrent, polluerai, pollueras, polluera, polluerons, polluerez, pollueront)
-
tacher werkwoord (tache, taches, tachons, tachez, tachent, tachais, tachait, tachions, tachiez, tachaient, tachai, tachas, tacha, tachâmes, tachâtes, tachèrent, tacherai, tacheras, tachera, tacherons, tacherez, tacheront)
-
maculer werkwoord (macule, macules, maculons, maculez, maculent, maculais, maculait, maculions, maculiez, maculaient, maculai, maculas, macula, maculâmes, maculâtes, maculèrent, maculerai, maculeras, maculera, maculerons, maculerez, maculeront)
-
rendre sale werkwoord
-
Vertaal Matrix voor viesmaken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
maculer | viesmaken; vuilmaken | bevuilen; vies maken; vuil maken |
polluer | viesmaken; vuilmaken | bevuilen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; vuil maken |
rendre sale | viesmaken; vuilmaken | bevuilen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; vuil maken |
salir | viesmaken; vuilmaken | afgeven; bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; een smet werpen op; kladden; knoeien; morsen; ontluisteren; smerig worden; smetten; verontreinigen; vervuilen; vies maken; vies worden; vlekken; vuil maken |
souiller | viesmaken; vuilmaken | aansteken; bekladden; bemorsen; besmeren; besmetten; besmeuren; bevlekken; bevuilen; bezoedelen; een smet werpen op; infecteren; ontluisteren; vergiftigen; verontreinigen; verpesten; vervuilen; vies maken; vuil maken |
tacher | viesmaken; vuilmaken | afgeven; bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; kladden; knoeien; morsen; smetten; vies maken; vlekken; vuil maken |