Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. verzoenend:
  2. verzoenen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verzoenend (Nederlands) in het Frans

verzoenend:

verzoenend bijvoeglijk naamwoord

  1. verzoenend (vergevingsgezind; genadig; clement)
    indulgent; bénin; tendre; clément; miséricordieux; doux; apaisant

Vertaal Matrix voor verzoenend:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tendre aangeven; aanreiken; geven; oprekken; opspannen; reiken; rekken; spannen; strak maken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apaisant clement; genadig; vergevingsgezind; verzoenend geruststellend; rustgevend
bénin clement; genadig; vergevingsgezind; verzoenend clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig
clément clement; genadig; vergevingsgezind; verzoenend barmhartig; clement; genaderijk; goedhartig; mak; menslievende; mild; vergevend; welwillend; zacht; zachtaardig
doux clement; genadig; vergevingsgezind; verzoenend bevallig; bezadigd; bijzonder aangenaam; clement; gezapig; goedhartig; lief; mak; mild; sloom; welwillend; zacht; zacht aanvoelend; zachtaardig; zoet; zoetsmakend
indulgent clement; genadig; vergevingsgezind; verzoenend aanspreekbaar; barmhartig; benaderbaar; gedwee; genaakbaar; genaderijk; gewillig; inschikkelijk; lankmoedig; medelevend; meegaand; meelevend; meevoelend; op een aardige manier; ruimhartig; soepel; toegankelijk; toegeeflijk; toegevend; toeschietelijk; tolerant; verdraagzaam; vergevend; vriendelijk
miséricordieux clement; genadig; vergevingsgezind; verzoenend barmhartig; genaderijk; menslievende; vergevend
tendre clement; genadig; vergevingsgezind; verzoenend breekbaar; broos; clement; delicaat; diep; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fijnzinnig; fragiel; frèle; gevoelig; gevoelvol; goedhartig; iel; innig; intens; kwetsbaar; lichtgebouwd; liefderijk; liefdevol; liefhebbend; mak; mild; rank; sentimenteel; slank; teder; teer; teerbesnaard; teergevoelig; teerhartig; tenger; weekhartig; welwillend; zacht; zacht aanvoelend; zachtaardig; zwak

verzoenend vorm van verzoenen:

verzoenen werkwoord (verzoen, verzoent, verzoende, verzoenden, verzoend)

  1. verzoenen (bijleggen; schikken)
    se réconcilier; concilier; faire la paix; régler à l'amiable
    • se réconcilier werkwoord
    • concilier werkwoord (concilie, concilies, concilions, conciliez, )
    • faire la paix werkwoord

Conjugations for verzoenen:

o.t.t.
  1. verzoen
  2. verzoent
  3. verzoent
  4. verzoenen
  5. verzoenen
  6. verzoenen
o.v.t.
  1. verzoende
  2. verzoende
  3. verzoende
  4. verzoenden
  5. verzoenden
  6. verzoenden
v.t.t.
  1. heb verzoend
  2. hebt verzoend
  3. heeft verzoend
  4. hebben verzoend
  5. hebben verzoend
  6. hebben verzoend
v.v.t.
  1. had verzoend
  2. had verzoend
  3. had verzoend
  4. hadden verzoend
  5. hadden verzoend
  6. hadden verzoend
o.t.t.t.
  1. zal verzoenen
  2. zult verzoenen
  3. zal verzoenen
  4. zullen verzoenen
  5. zullen verzoenen
  6. zullen verzoenen
o.v.t.t.
  1. zou verzoenen
  2. zou verzoenen
  3. zou verzoenen
  4. zouden verzoenen
  5. zouden verzoenen
  6. zouden verzoenen
diversen
  1. verzoen!
  2. verzoent!
  3. verzoend
  4. verzoenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verzoenen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
concilier bijleggen; schikken; verzoenen bemiddelen; bijleggen; goedmaken; met elkaar in overeenstemming brengen; overeenbrengen; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; schikken; tussenkomen; vrede sluiten
faire la paix bijleggen; schikken; verzoenen ruzie bijleggen; schikken; vrede sluiten
régler à l'amiable bijleggen; schikken; verzoenen ruzie bijleggen; schikken; vrede sluiten
se réconcilier bijleggen; schikken; verzoenen afdoen; afhandelen; beslechten; ruzie bijleggen; schikken; twist uit de weg ruimen; vrede sluiten; zich verzoenen met

Wiktionary: verzoenen

verzoenen
verb
  1. vrede laten sluiten
verzoenen
verb
  1. remettre d’accord ensemble des personnes qui étaient brouiller.

Cross Translation:
FromToVia
verzoenen réconcilier reconcile — to restore a friendly relationship