Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verzadigen (Nederlands) in het Frans
verzadigen:
-
verzadigen (verzadigd maken)
saturer; rassasier-
saturer werkwoord (sature, satures, saturons, saturez, saturent, saturais, saturait, saturions, saturiez, saturaient, saturai, saturas, satura, saturâmes, saturâtes, saturèrent, saturerai, satureras, saturera, saturerons, saturerez, satureront)
-
rassasier werkwoord (rassasie, rassasies, rassasions, rassasiez, rassasient, rassasiais, rassasiait, rassasiions, rassasiiez, rassasiaient, rassasiai, rassasias, rassasia, rassasiâmes, rassasiâtes, rassasièrent, rassasierai, rassasieras, rassasiera, rassasierons, rassasierez, rassasieront)
-
-
verzadigen (zich de buik vol eten)
apaiser; satisfaire; assouvir; rassasier; assouvir son appétit; se remplir le ventre-
apaiser werkwoord (apaise, apaises, apaisons, apaisez, apaisent, apaisais, apaisait, apaisions, apaisiez, apaisaient, apaisai, apaisas, apaisa, apaisâmes, apaisâtes, apaisèrent, apaiserai, apaiseras, apaisera, apaiserons, apaiserez, apaiseront)
-
satisfaire werkwoord (satisfais, satisfait, satisfaisons, satisfaites, satisfont, satisfaisais, satisfaisait, satisfaisions, satisfaisiez, satisfaisaient, satisfis, satisfit, satisfîmes, satisfîtes, satisfirent, satisferai, satisferas, satisfera, satisferons, satisferez, satisferont)
-
assouvir werkwoord (assouvis, assouvit, assouvissons, assouvissez, assouvissent, assouvissais, assouvissait, assouvissions, assouvissiez, assouvissaient, assouvîmes, assouvîtes, assouvirent, assouvirai, assouviras, assouvira, assouvirons, assouvirez, assouviront)
-
rassasier werkwoord (rassasie, rassasies, rassasions, rassasiez, rassasient, rassasiais, rassasiait, rassasiions, rassasiiez, rassasiaient, rassasiai, rassasias, rassasia, rassasiâmes, rassasiâtes, rassasièrent, rassasierai, rassasieras, rassasiera, rassasierons, rassasierez, rassasieront)
-
assouvir son appétit werkwoord
-
se remplir le ventre werkwoord
-
Conjugations for verzadigen:
o.t.t.
- verzadig
- verzadigt
- verzadigt
- verzadigen
- verzadigen
- verzadigen
o.v.t.
- verzadigde
- verzadigde
- verzadigde
- verzadigden
- verzadigden
- verzadigden
v.t.t.
- heb verzadigd
- hebt verzadigd
- heeft verzadigd
- hebben verzadigd
- hebben verzadigd
- hebben verzadigd
v.v.t.
- had verzadigd
- had verzadigd
- had verzadigd
- hadden verzadigd
- hadden verzadigd
- hadden verzadigd
o.t.t.t.
- zal verzadigen
- zult verzadigen
- zal verzadigen
- zullen verzadigen
- zullen verzadigen
- zullen verzadigen
o.v.t.t.
- zou verzadigen
- zou verzadigen
- zou verzadigen
- zouden verzadigen
- zouden verzadigen
- zouden verzadigen
diversen
- verzadig!
- verzadigt!
- verzadigd
- verzadigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze