Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verschuiven (Nederlands) in het Frans

verschuiven:

verschuiven werkwoord (verschuif, verschuift, verschoof, verschoven, verschoven)

  1. verschuiven (verplaatsen; disloqueren; verleggen; )
    déplacer; transférer; transposer
    • déplacer werkwoord (déplace, déplaces, déplaçons, déplacez, )
    • transférer werkwoord (transfère, transfères, transférons, transférez, )
    • transposer werkwoord (transpose, transposes, transposons, transposez, )
  2. verschuiven (voor zich uitschuiven; uitstellen; vertragen; )
    reporter; ajourner; repousser; faire traîner les choses en longueur; renvoyer; temporiser
    • reporter werkwoord (reporte, reportes, reportons, reportez, )
    • ajourner werkwoord (ajourne, ajournes, ajournons, ajournez, )
    • repousser werkwoord (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • renvoyer werkwoord (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
    • temporiser werkwoord (temporise, temporises, temporisons, temporisez, )
  3. verschuiven (schuivend verplaatsen; voor zich uitschuiven)
    repousser; faire coulisser
    • repousser werkwoord (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • faire coulisser werkwoord
  4. verschuiven
    déplacer
    • déplacer werkwoord (déplace, déplaces, déplaçons, déplacez, )

Conjugations for verschuiven:

o.t.t.
  1. verschuif
  2. verschuift
  3. verschuift
  4. verschuiven
  5. verschuiven
  6. verschuiven
o.v.t.
  1. verschoof
  2. verschoof
  3. verschoof
  4. verschoven
  5. verschoven
  6. verschoven
v.t.t.
  1. heb verschoven
  2. hebt verschoven
  3. heeft verschoven
  4. hebben verschoven
  5. hebben verschoven
  6. hebben verschoven
v.v.t.
  1. had verschoven
  2. had verschoven
  3. had verschoven
  4. hadden verschoven
  5. hadden verschoven
  6. hadden verschoven
o.t.t.t.
  1. zal verschuiven
  2. zult verschuiven
  3. zal verschuiven
  4. zullen verschuiven
  5. zullen verschuiven
  6. zullen verschuiven
o.v.t.t.
  1. zou verschuiven
  2. zou verschuiven
  3. zou verschuiven
  4. zouden verschuiven
  5. zouden verschuiven
  6. zouden verschuiven
diversen
  1. verschuif!
  2. verschuift!
  3. verschoven
  4. verschuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verschuiven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
reporter berichtgever; commentator; correspondent; journalist; journaliste; rapporteur; referent; reporter; reportster; verslaggeefster; verslaggever
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ajourner opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven verdagen
déplacer disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten iets verplaatsen; opschuiven; overplaatsen; overzetten; plaats maken; standplaats veranderen; transponeren; transporteren; verleggen; verplaatsen; verrijden; vervoeren; verzetten
faire coulisser schuivend verplaatsen; verschuiven; voor zich uitschuiven schuiven; voortschuiven
faire traîner les choses en longueur opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen
renvoyer opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven afmarcheren; afnemen; afschepen; afschrikken; afwimpelen; afzonderen; bang maken; ecarteren; echoën; galmen; laten inrukken; lichten; omruilen; omwisselen; ontheffen; ontslaan; opsturen; pasporteren; posten; reflecteren; resoneren; restitueren; retourneren; ruilen; schallen; sturen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; toezenden; uitsturen; verdagen; verplaatsen; verschrikken; vervreemden; verwijderen; verwijzen naar; verwisselen; verzenden; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerspiegelen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden; wisselen
reporter opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven samenvouwen; terecht brengen; verdagen
repousser opschorten; opschuiven; rekken; schuivend verplaatsen; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven abstineren; afduwen; afhouden; afketsen; afkeuren; afnemen; afschepen; afschrikken; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; afzonderen; bang maken; bedanken; buitensluiten; ecarteren; evacueren; laten passeren; leegruimen; lichten; onthouden; ontruimen; opduwen; opschuiven; plaats maken; terugdrijven; terugdringen; terughouden; terugwijzen; uitsluiten; verdedigen; verplaatsen; verschrikken; versmaden; verstoten; vervreemden; verweren; verwerpen; verwijderen; verzetten; wegbrengen; wegdoen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghalen; wegnemen; wegschuiven; wegstemmen; wegsturen; wegwerken; weren
temporiser opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; ophouden; rekken; talmen; temporiseren; teuten; treuzelen; vertragen; zaniken; zeiken; zeuren
transférer disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten anders boeken; deponeren; doorsturen; doorverbinden; overbrengen; overplaatsen; overzetten; standplaats veranderen; storten; transponeren
transposer disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten anders boeken; transponeren