Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verkort (Nederlands) in het Frans

verkort:

verkort bijvoeglijk naamwoord

  1. verkort (ingekort)
    écourté; abrégé; réduit

Vertaal Matrix voor verkort:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrégé excerpt; extract; grondplan; plattegrond; resumé; samenvatting; situatieschets; situatietekening; stadskaart; uittreksel
réduit hokje
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrégé ingekort; verkort beknopt; bekort
réduit ingekort; verkort aan een kant beschrijfbaar; begrensd; beknopt; bekort; beperkt; eenzijdig; geborneerd; gelimiteerd; geringer gemaakt; herleid; ingekrompen; ingeslonken; vereenvoudigd; verminderd; versoberd
écourté ingekort; verkort beknopt; bekort

Verwante woorden van "verkort":

  • verkorte

Wiktionary: verkort


Cross Translation:
FromToVia
verkort abrégé abbreviated — shortened

verkort vorm van verkorten:

verkorten werkwoord (verkort, verkortte, verkortten, verkort)

  1. verkorten (korter maken; inkorten)
    raccourcir; écourter; réduire; diminuer
    • raccourcir werkwoord (raccourcis, raccourcit, raccourcissons, raccourcissez, )
    • écourter werkwoord (écourte, écourtes, écourtons, écourtez, )
    • réduire werkwoord (réduis, réduit, réduisons, réduisez, )
    • diminuer werkwoord (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
  2. verkorten (verminderen; reduceren; afnemen; )
    diminuer; réduire; baisser; décroître; amoindrir; défaillir; amenuiser
    • diminuer werkwoord (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • réduire werkwoord (réduis, réduit, réduisons, réduisez, )
    • baisser werkwoord (baisse, baisses, baissons, baissez, )
    • décroître werkwoord (décroîs, décroît, décroîssons, décroîssez, )
    • amoindrir werkwoord (amoindris, amoindrit, amoindrissons, amoindrissez, )
    • défaillir werkwoord
    • amenuiser werkwoord (amenuise, amenuises, amenuisons, amenuisez, )

Conjugations for verkorten:

o.t.t.
  1. verkort
  2. verkort
  3. verkort
  4. verkorten
  5. verkorten
  6. verkorten
o.v.t.
  1. verkortte
  2. verkortte
  3. verkortte
  4. verkortten
  5. verkortten
  6. verkortten
v.t.t.
  1. heb verkort
  2. hebt verkort
  3. heeft verkort
  4. hebben verkort
  5. hebben verkort
  6. hebben verkort
v.v.t.
  1. had verkort
  2. had verkort
  3. had verkort
  4. hadden verkort
  5. hadden verkort
  6. hadden verkort
o.t.t.t.
  1. zal verkorten
  2. zult verkorten
  3. zal verkorten
  4. zullen verkorten
  5. zullen verkorten
  6. zullen verkorten
o.v.t.t.
  1. zou verkorten
  2. zou verkorten
  3. zou verkorten
  4. zouden verkorten
  5. zouden verkorten
  6. zouden verkorten
diversen
  1. verkort!
  2. verkort!
  3. verkort
  4. verkortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verkorten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. verkorten (korter maken; inkorten; bekorten)
    le raccourcissement; l'abrègement

Vertaal Matrix voor verkorten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrègement bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
diminuer slijten; verslijten
décroître wegsterven
raccourcissement bekorten; inkorten; korter maken; verkorten inkorting; inname; inperking; korting; prijsvermindering; reductie; verkrappen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amenuiser afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
amoindrir afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afnemen; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; korten; krimpen; matigen; minder worden; minderen; minimaliseren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen
baisser afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afnemen; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; dimmen; inkrimpen; kelderen; kleiner worden; korten; lager maken; matigen; minder worden; minderen; omlaagbrengen; slinken; tanen; teruggaan; verlagen; verminderen; vervallen; zakken
diminuer afnemen; beperken; inkorten; inkrimpen; inperken; korter maken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; bekorten; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; inkrimpen; kelderen; kleiner maken; kleiner worden; korten; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verminderen; vervallen; zakken
décroître afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; dalen; declineren; inkrimpen; kelderen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verminderen; vervallen; zakken
défaillir afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
raccourcir inkorten; korter maken; verkorten afkorten; bekorten; besparen; bezuinigen; inkorten; kort knippen; kort maken; korte tijd blijven; korten; matigen; minder maken; minimaliseren
réduire afnemen; beperken; inkorten; inkrimpen; inperken; korter maken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; door koken dikker worden; indikken; inkorten; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; korten; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; omrekenen; samenvouwen; slinken; tanen; teruggaan; verdikken; verkleinen; verminderen; vervallen
écourter inkorten; korter maken; verkorten afkorten; bekorten; inkorten; korten; minder maken; minimaliseren

Wiktionary: verkorten


Cross Translation:
FromToVia
verkorten abréger abbreviate — to make shorter
verkorten abréger abridge — to make shorter
verkorten abréger abridge — to shorten or contract by using fewer words
verkorten écourter curtail — to cut short an animal's tail
verkorten abréger; écourter curtail — to shorten or abridge