Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
-
verkeerd lopen:
- faillir; échouer; ne pas réussir; se tromper; être un flop; périr; manquer; rater; chuter; tourner mal; se méprendre; commettre une erreur; rater son coup; commettre une faute; rater son effet; réduire en bouilli; s'abîmer; faire une faute; aller à côté; perdre la route; se perdre; dérailler; aller de travers; s'égarer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verkeerd lopen (Nederlands) in het Frans
verkeerd lopen:
verkeerd lopen werkwoord (loop verkeerd, loopt verkeerd, liep verkeerd, liepen verkeerd, verkeerd gelopen)
-
verkeerd lopen (mislukken; falen; misgaan; in de puree lopen; floppen; afgaan; mislopen; stranden)
faillir; échouer; ne pas réussir; se tromper; être un flop; périr; manquer; rater; chuter; tourner mal; se méprendre; commettre une erreur; rater son coup; commettre une faute; rater son effet; réduire en bouilli; s'abîmer; faire une faute; aller à côté-
faillir werkwoord (faux, faut, faillons, faillez, faillent, faillais, faillait, faillions, failliez, faillaient, faillis, faillit, faillîmes, faillîtes, faillirent, faudrai, faudras, faudra, faudrons, faudrez, faudront)
-
échouer werkwoord (échoue, échoues, échouons, échouez, échouent, échouais, échouait, échouions, échouiez, échouaient, échouai, échouas, échoua, échouâmes, échouâtes, échouèrent, échouerai, échoueras, échouera, échouerons, échouerez, échoueront)
-
ne pas réussir werkwoord
-
se tromper werkwoord
-
être un flop werkwoord
-
périr werkwoord (péris, périt, périssons, périssez, périssent, périssais, périssait, périssions, périssiez, périssaient, pérîmes, pérîtes, périrent, périrai, périras, périra, périrons, périrez, périront)
-
manquer werkwoord (manque, manques, manquons, manquez, manquent, manquais, manquait, manquions, manquiez, manquaient, manquai, manquas, manqua, manquâmes, manquâtes, manquèrent, manquerai, manqueras, manquera, manquerons, manquerez, manqueront)
-
rater werkwoord (rate, rates, ratons, ratez, ratent, ratais, ratait, rations, ratiez, rataient, ratai, ratas, rata, ratâmes, ratâtes, ratèrent, raterai, rateras, ratera, raterons, raterez, rateront)
-
chuter werkwoord (chute, chutes, chutons, chutez, chutent, chutais, chutait, chutions, chutiez, chutaient, chutai, chutas, chuta, chutâmes, chutâtes, chutèrent, chuterai, chuteras, chutera, chuterons, chuterez, chuteront)
-
tourner mal werkwoord
-
se méprendre werkwoord
-
commettre une erreur werkwoord
-
rater son coup werkwoord
-
commettre une faute werkwoord
-
rater son effet werkwoord
-
réduire en bouilli werkwoord
-
s'abîmer werkwoord
-
faire une faute werkwoord
-
aller à côté werkwoord
-
-
verkeerd lopen (verdwalen; verkeerd gaan; de weg kwijtraken)
perdre la route; se perdre; dérailler; aller de travers; s'égarer-
perdre la route werkwoord
-
se perdre werkwoord
-
dérailler werkwoord (déraille, dérailles, déraillons, déraillez, déraillent, déraillais, déraillait, déraillions, dérailliez, déraillaient, déraillai, déraillas, dérailla, déraillâmes, déraillâtes, déraillèrent, déraillerai, dérailleras, déraillera, déraillerons, déraillerez, dérailleront)
-
aller de travers werkwoord
-
s'égarer werkwoord
-
Conjugations for verkeerd lopen:
o.t.t.
- loop verkeerd
- loopt verkeerd
- loopt verkeerd
- lopen verkeerd
- lopen verkeerd
- lopen verkeerd
o.v.t.
- liep verkeerd
- liep verkeerd
- liep verkeerd
- liepen verkeerd
- liepen verkeerd
- liepen verkeerd
v.t.t.
- ben verkeerd gelopen
- bent verkeerd gelopen
- is verkeerd gelopen
- zijn verkeerd gelopen
- zijn verkeerd gelopen
- zijn verkeerd gelopen
v.v.t.
- was verkeerd gelopen
- was verkeerd gelopen
- was verkeerd gelopen
- waren verkeerd gelopen
- waren verkeerd gelopen
- waren verkeerd gelopen
o.t.t.t.
- zal verkeerd lopen
- zult verkeerd lopen
- zal verkeerd lopen
- zullen verkeerd lopen
- zullen verkeerd lopen
- zullen verkeerd lopen
o.v.t.t.
- zou verkeerd lopen
- zou verkeerd lopen
- zou verkeerd lopen
- zouden verkeerd lopen
- zouden verkeerd lopen
- zouden verkeerd lopen
diversen
- loop verkeerd!
- loopt verkeerd!
- verkeerd gelopen
- verkeerd lopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze