Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. vastzittend:
  2. vastzitten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vastzittend (Nederlands) in het Frans

vastzittend:

vastzittend bijvoeglijk naamwoord

  1. vastzittend (aan elkaar zittend)
    attaché; fixé

Vertaal Matrix voor vastzittend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attaché aanknopen; attaché
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attaché aan elkaar zittend; vastzittend aaneengehecht; aangehecht; aangevoegd; aanhangend; aanhankelijk; geboeid; gehecht; gekoppeld; opgebonden; vastgebonden; vastgehecht; vastgemaakt; verbonden; verkleefd; verknocht
fixé aan elkaar zittend; vastzittend aaneengehecht; aangehecht; aangeplakt; aangevoegd; geboeid; geconcentreerd; gekoppeld; op één punt gericht; vastgebonden; vastgehecht; vastgemaakt; verbonden

vastzitten:

vastzitten werkwoord (zit vast, zat vast, zaten vast, vastgezeten)

  1. vastzitten (klemzitten)

Conjugations for vastzitten:

o.t.t.
  1. zit vast
  2. zit vast
  3. zit vast
  4. zitten vast
  5. zitten vast
  6. zitten vast
o.v.t.
  1. zat vast
  2. zat vast
  3. zat vast
  4. zaten vast
  5. zaten vast
  6. zaten vast
v.t.t.
  1. heb vastgezeten
  2. hebt vastgezeten
  3. heeft vastgezeten
  4. hebben vastgezeten
  5. hebben vastgezeten
  6. hebben vastgezeten
v.v.t.
  1. had vastgezeten
  2. had vastgezeten
  3. had vastgezeten
  4. hadden vastgezeten
  5. hadden vastgezeten
  6. hadden vastgezeten
o.t.t.t.
  1. zal vastzitten
  2. zult vastzitten
  3. zal vastzitten
  4. zullen vastzitten
  5. zullen vastzitten
  6. zullen vastzitten
o.v.t.t.
  1. zou vastzitten
  2. zou vastzitten
  3. zou vastzitten
  4. zouden vastzitten
  5. zouden vastzitten
  6. zouden vastzitten
diversen
  1. zit vast!
  2. zit vast!
  3. vastgezeten
  4. vastzittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vastzitten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
être coincé klemzitten; vastzitten omhoogzitten
être dans une impasse klemzitten; vastzitten klem komen; vastlopen
être fixé klemzitten; vastzitten
être immobilisé klemzitten; vastzitten