Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vastklinken (Nederlands) in het Frans
vastklinken:
-
vastklinken (klinken)
river; coller à; clouer-
river werkwoord (rive, rives, rivons, rivez, rivent, rivais, rivait, rivions, riviez, rivaient, rivai, rivas, riva, rivâmes, rivâtes, rivèrent, riverai, riveras, rivera, riverons, riverez, riveront)
-
coller à werkwoord
-
clouer werkwoord (cloue, cloues, clouons, clouez, clouent, clouais, clouait, clouions, clouiez, clouaient, clouai, clouas, cloua, clouâmes, clouâtes, clouèrent, clouerai, cloueras, clouera, clouerons, clouerez, cloueront)
-
Conjugations for vastklinken:
o.t.t.
- klink vast
- klinkt vast
- klinkt vast
- klinken vast
- klinken vast
- klinken vast
o.v.t.
- klonk vast
- klonk vast
- klonk vast
- klonken vast
- klonken vast
- klonken vast
v.t.t.
- heb vastgeklonken
- hebt vastgeklonken
- heeft vastgeklonken
- hebben vastgeklonken
- hebben vastgeklonken
- hebben vastgeklonken
v.v.t.
- had vastgeklonken
- had vastgeklonken
- had vastgeklonken
- hadden vastgeklonken
- hadden vastgeklonken
- hadden vastgeklonken
o.t.t.t.
- zal vastklinken
- zult vastklinken
- zal vastklinken
- zullen vastklinken
- zullen vastklinken
- zullen vastklinken
o.v.t.t.
- zou vastklinken
- zou vastklinken
- zou vastklinken
- zouden vastklinken
- zouden vastklinken
- zouden vastklinken
en verder
- ben vastgeklonken
- bent vastgeklonken
- is vastgeklonken
- zijn vastgeklonken
- zijn vastgeklonken
- zijn vastgeklonken
diversen
- klink vast!
- klinkt vast!
- vastgeklonken
- vastklinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor vastklinken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
river | inklinking; inklinking van bout; klink | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
clouer | klinken; vastklinken | aanklampen; aanslaan; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; klinken; spijkeren; taxeren; timmeren; vastklampen; vastnagelen; vastpakken; vastslaan; vastspijkeren |
coller à | klinken; vastklinken | aanhangen; aanklampen; aankleven; aankoppelen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastkoppelen; vastpakken |
river | klinken; vastklinken | klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren |