Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitschieten (Nederlands) in het Frans
uitschieten:
-
uitschieten (uitschieten plantkunde; spruiten)
rejeter; donner des rejets-
rejeter werkwoord (rejette, rejettes, rejetons, rejetez, rejettent, rejetais, rejetait, rejetions, rejetiez, rejetaient, rejetai, rejetas, rejeta, rejetâmes, rejetâtes, rejetèrent, rejetterai, rejetteras, rejettera, rejetterons, rejetterez, rejetteront)
-
donner des rejets werkwoord
-
-
uitschieten (onderuitgaan; uitschuiven; slippen; uitglibberen; uitglijden; wegschieten)
glisser; déraper; faire un vol plané; trébucher-
glisser werkwoord (glisse, glisses, glissons, glissez, glissent, glissais, glissait, glissions, glissiez, glissaient, glissai, glissas, glissa, glissâmes, glissâtes, glissèrent, glisserai, glisseras, glissera, glisserons, glisserez, glisseront)
-
déraper werkwoord (dérape, dérapes, dérapons, dérapez, dérapent, dérapais, dérapait, dérapions, dérapiez, dérapaient, dérapai, dérapas, dérapa, dérapâmes, dérapâtes, dérapèrent, déraperai, déraperas, dérapera, déraperons, déraperez, déraperont)
-
faire un vol plané werkwoord
-
trébucher werkwoord (trébuche, trébuches, trébuchons, trébuchez, trébuchent, trébuchais, trébuchait, trébuchions, trébuchiez, trébuchaient, trébuchai, trébuchas, trébucha, trébuchâmes, trébuchâtes, trébuchèrent, trébucherai, trébucheras, trébuchera, trébucherons, trébucherez, trébucheront)
-
Conjugations for uitschieten:
o.t.t.
- schiet uit
- schiet uit
- schiet uit
- schieten uit
- schieten uit
- schieten uit
o.v.t.
- schoot uit
- schoot uit
- schoot uit
- schoten uit
- schoten uit
- schoten uit
v.t.t.
- ben uitgeschoten
- bent uitgeschoten
- is uitgeschoten
- zijn uitgeschoten
- zijn uitgeschoten
- zijn uitgeschoten
v.v.t.
- was uitgeschoten
- was uitgeschoten
- was uitgeschoten
- waren uitgeschoten
- waren uitgeschoten
- waren uitgeschoten
o.t.t.t.
- zal uitschieten
- zult uitschieten
- zal uitschieten
- zullen uitschieten
- zullen uitschieten
- zullen uitschieten
o.v.t.t.
- zou uitschieten
- zou uitschieten
- zou uitschieten
- zouden uitschieten
- zouden uitschieten
- zouden uitschieten
diversen
- schiet uit!
- schiet uit!
- uitgeschoten
- uitschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze