Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- uitroep:
- uitroepen:
-
Wiktionary:
- uitroep → exclamation
- uitroepen → proclamer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitroep (Nederlands) in het Frans
uitroep:
Vertaal Matrix voor uitroep:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cri | gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep | geroep; geschreeuw; kreet; leus; roep; strijdkreet; yell |
exclamation | gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep | |
hurlement | gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep | gebrul; gebulder; gekrijs; geloei; geraas; gescheld; geschreeuw; getier; kreet; leus; loeien van de wind; moordgeschreeuw; strijdkreet; yell |
Wiktionary: uitroep
uitroep
noun
-
wat men uitroept, luid geuite woorden of klanken
- uitroep → exclamation
uitroep vorm van uitroepen:
-
uitroepen (het uitgillen; brullen; uitschreeuwen)
crier; hurler; gueuler; vociférer; japper; faire rage; gronder; tonner; mugir; se déchaîner; tousser fort; bouillonner; brailler; fulminer; tempêter; bêler-
crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, crient, criais, criait, criions, criiez, criaient, criai, crias, cria, criâmes, criâtes, crièrent, crierai, crieras, criera, crierons, crierez, crieront)
-
hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, hurlent, hurlais, hurlait, hurlions, hurliez, hurlaient, hurlai, hurlas, hurla, hurlâmes, hurlâtes, hurlèrent, hurlerai, hurleras, hurlera, hurlerons, hurlerez, hurleront)
-
gueuler werkwoord (gueule, gueules, gueulons, gueulez, gueulent, gueulais, gueulait, gueulions, gueuliez, gueulaient, gueulai, gueulas, gueula, gueulâmes, gueulâtes, gueulèrent, gueulerai, gueuleras, gueulera, gueulerons, gueulerez, gueuleront)
-
vociférer werkwoord (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, vocifèrent, vociférais, vociférait, vociférions, vocifériez, vociféraient, vociférai, vociféras, vociféra, vociférâmes, vociférâtes, vociférèrent, vociférerai, vociféreras, vociférera, vociférerons, vociférerez, vociféreront)
-
japper werkwoord (jappe, jappes, jappons, jappez, jappent, jappais, jappait, jappions, jappiez, jappaient, jappai, jappas, jappa, jappâmes, jappâtes, jappèrent, japperai, japperas, jappera, japperons, japperez, japperont)
-
faire rage werkwoord
-
gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, grondent, grondais, grondait, grondions, grondiez, grondaient, grondai, grondas, gronda, grondâmes, grondâtes, grondèrent, gronderai, gronderas, grondera, gronderons, gronderez, gronderont)
-
tonner werkwoord (tonne, tonnes, tonnons, tonnez, tonnent, tonnais, tonnait, tonnions, tonniez, tonnaient, tonnai, tonnas, tonna, tonnâmes, tonnâtes, tonnèrent, tonnerai, tonneras, tonnera, tonnerons, tonnerez, tonneront)
-
mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, mugissent, mugissais, mugissait, mugissions, mugissiez, mugissaient, mugîmes, mugîtes, mugirent, mugirai, mugiras, mugira, mugirons, mugirez, mugiront)
-
se déchaîner werkwoord
-
tousser fort werkwoord
-
bouillonner werkwoord (bouillonne, bouillonnes, bouillonnons, bouillonnez, bouillonnent, bouillonnais, bouillonnait, bouillonnions, bouillonniez, bouillonnaient, bouillonnai, bouillonnas, bouillonna, bouillonnâmes, bouillonnâtes, bouillonnèrent, bouillonnerai, bouillonneras, bouillonnera, bouillonnerons, bouillonnerez, bouillonneront)
-
brailler werkwoord (braille, brailles, braillons, braillez, braillent, braillais, braillait, braillions, brailliez, braillaient, braillai, braillas, brailla, braillâmes, braillâtes, braillèrent, braillerai, brailleras, braillera, braillerons, braillerez, brailleront)
-
fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, fulminent, fulminais, fulminait, fulminions, fulminiez, fulminaient, fulminai, fulminas, fulmina, fulminâmes, fulminâtes, fulminèrent, fulminerai, fulmineras, fulminera, fulminerons, fulminerez, fulmineront)
-
tempêter werkwoord (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, tempêtent, tempêtais, tempêtait, tempêtions, tempêtiez, tempêtaient, tempêtai, tempêtas, tempêta, tempêtâmes, tempêtâtes, tempêtèrent, tempêterai, tempêteras, tempêtera, tempêterons, tempêterez, tempêteront)
-
bêler werkwoord (bêle, bêles, bêlons, bêlez, bêlent, bêlais, bêlait, bêlions, bêliez, bêlaient, bêlai, bêlas, bêla, bêlâmes, bêlâtes, bêlèrent, bêlerai, bêleras, bêlera, bêlerons, bêlerez, bêleront)
-
-
uitroepen (uitschreeuwen; uitgillen; uitbrullen; uitkrijsen)
crier; hurler; s'exclamer; criailler; pousser de cris aigus-
crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, crient, criais, criait, criions, criiez, criaient, criai, crias, cria, criâmes, criâtes, crièrent, crierai, crieras, criera, crierons, crierez, crieront)
-
hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, hurlent, hurlais, hurlait, hurlions, hurliez, hurlaient, hurlai, hurlas, hurla, hurlâmes, hurlâtes, hurlèrent, hurlerai, hurleras, hurlera, hurlerons, hurlerez, hurleront)
-
s'exclamer werkwoord
-
criailler werkwoord (criaille, criailles, criaillons, criaillez, criaillent, criaillais, criaillait, criaillions, criailliez, criaillaient, criaillai, criaillas, criailla, criaillâmes, criaillâtes, criaillèrent, criaillerai, criailleras, criaillera, criaillerons, criaillerez, criailleront)
-
pousser de cris aigus werkwoord
-
-
uitroepen
s'exclamer-
s'exclamer werkwoord
-
Conjugations for uitroepen:
o.t.t.
- roep uit
- roept uit
- roept uit
- roepen uit
- roepen uit
- roepen uit
o.v.t.
- riep uit
- riep uit
- riep uit
- riepen uit
- riepen uit
- riepen uit
v.t.t.
- heb uitgeroepen
- hebt uitgeroepen
- heeft uitgeroepen
- hebben uitgeroepen
- hebben uitgeroepen
- hebben uitgeroepen
v.v.t.
- had uitgeroepen
- had uitgeroepen
- had uitgeroepen
- hadden uitgeroepen
- hadden uitgeroepen
- hadden uitgeroepen
o.t.t.t.
- zal uitroepen
- zult uitroepen
- zal uitroepen
- zullen uitroepen
- zullen uitroepen
- zullen uitroepen
o.v.t.t.
- zou uitroepen
- zou uitroepen
- zou uitroepen
- zouden uitroepen
- zouden uitroepen
- zouden uitroepen
en verder
- ben uitgeroepen
- bent uitgeroepen
- is uitgeroepen
- zijn uitgeroepen
- zijn uitgeroepen
- zijn uitgeroepen
diversen
- roep uit!
- roept uit!
- uitgeroepen
- uitroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze