Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitleggen (Nederlands) in het Frans

uitleggen:

uitleggen werkwoord (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)

  1. uitleggen (begrijpelijk maken; verklaren; toelichten; ophelderen; opklaren)
    expliquer; éclaircir; clarifier; préciser; illustrer; tirer au clair
    • expliquer werkwoord (explique, expliques, expliquons, expliquez, )
    • éclaircir werkwoord (éclaircis, éclaircit, éclaircissons, éclaircissez, )
    • clarifier werkwoord (clarifie, clarifies, clarifions, clarifiez, )
    • préciser werkwoord (précise, précises, précisons, précisez, )
    • illustrer werkwoord (illustre, illustres, illustrons, illustrez, )
    • tirer au clair werkwoord
  2. uitleggen (verduidelijken; uiteenzetten; ontvouwen)
    expliquer; éclaircir; faire comprendre
    • expliquer werkwoord (explique, expliques, expliquons, expliquez, )
    • éclaircir werkwoord (éclaircis, éclaircit, éclaircissons, éclaircissez, )
    • faire comprendre werkwoord
  3. uitleggen (nader verklaren; verduidelijken; toelichten; uiteenzetten)
    clarifier; expliquer; élucider; éclaircir; commenter
    • clarifier werkwoord (clarifie, clarifies, clarifions, clarifiez, )
    • expliquer werkwoord (explique, expliques, expliquons, expliquez, )
    • élucider werkwoord
    • éclaircir werkwoord (éclaircis, éclaircit, éclaircissons, éclaircissez, )
    • commenter werkwoord (commente, commentes, commentons, commentez, )

Conjugations for uitleggen:

o.t.t.
  1. leg uit
  2. legt uit
  3. legt uit
  4. leggen uit
  5. leggen uit
  6. leggen uit
o.v.t.
  1. legde uit
  2. legde uit
  3. legde uit
  4. legden uit
  5. legden uit
  6. legden uit
v.t.t.
  1. heb uitgelegd
  2. hebt uitgelegd
  3. heeft uitgelegd
  4. hebben uitgelegd
  5. hebben uitgelegd
  6. hebben uitgelegd
v.v.t.
  1. had uitgelegd
  2. had uitgelegd
  3. had uitgelegd
  4. hadden uitgelegd
  5. hadden uitgelegd
  6. hadden uitgelegd
o.t.t.t.
  1. zal uitleggen
  2. zult uitleggen
  3. zal uitleggen
  4. zullen uitleggen
  5. zullen uitleggen
  6. zullen uitleggen
o.v.t.t.
  1. zou uitleggen
  2. zou uitleggen
  3. zou uitleggen
  4. zouden uitleggen
  5. zouden uitleggen
  6. zouden uitleggen
en verder
  1. ben uitgelegd
  2. bent uitgelegd
  3. is uitgelegd
  4. zijn uitgelegd
  5. zijn uitgelegd
  6. zijn uitgelegd
diversen
  1. leg uit!
  2. legt uit!
  3. uitgelegd
  4. uitleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitleggen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clarifier begrijpelijk maken; nader verklaren; ophelderen; opklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verklaren belichten; met licht beschijnen
commenter nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken accentueren; becommentariëren; belichten; commentaar geven; commentariëren; ophelderen; opklaren; toelichten; van commentaar voorzien; verduidelijken; verhelderen; verklaren
expliquer begrijpelijk maken; nader verklaren; ontvouwen; ophelderen; opklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verklaren accentueren; belichten; beschrijven; mededelen; ophelderen; opklaren; toelichten; uiteenzetten; verduidelijken; verhalen; verhelderen; verklaren; vertellen; zeggen
faire comprendre ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken
illustrer begrijpelijk maken; ophelderen; opklaren; toelichten; uitleggen; verklaren aanschouwelijk maken; demonstreren; illustreren; veraanschouwelijken
préciser begrijpelijk maken; ophelderen; opklaren; toelichten; uitleggen; verklaren afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; nader omschrijven; omlijnen; preciseren
tirer au clair begrijpelijk maken; ophelderen; opklaren; toelichten; uitleggen; verklaren opsnuffelen; uitvissen
éclaircir begrijpelijk maken; nader verklaren; ontvouwen; ophelderen; opklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verklaren accentueren; belichten; beschijnen; met licht beschijnen; ophelderen; opklaren; toelichten; uitdunnen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; verlichten; wegkappen
élucider nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken
- beschouwen; verklaren

Synoniemen voor "uitleggen":


Antoniemen van "uitleggen":


Verwante definities voor "uitleggen":

  1. het op een bepaalde manier zien of voelen1
    • hij legde mijn zwijgen uit als boosheid1
  2. wijder maken1
    • je bent dik geworden, ik zal die broek een beetje uitleggen1
  3. het duidelijk maken1
    • ik zal uitleggen wat dat moeilijke woord betekent1

Wiktionary: uitleggen

uitleggen
verb
  1. iets doen begrijpen
  2. iets groter, langer of ruimer maken
  3. iets leggend uitspreiden
uitleggen
Cross Translation:
FromToVia
uitleggen articuler articulate — to clarify
uitleggen expliquer; comprendre construe — to interpret or explain the meaning of something
uitleggen élucider; expliquer elucidate — make clear
uitleggen expliquer explain — report
uitleggen interpréter render — To interpret
uitleggen expliquer erklären(transitiv) jemandem etwas lehrend beschreiben, erläutern, verlautbaren; auf eine Ursache zurückführen