Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. uithouden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uithouden (Nederlands) in het Frans

uithouden:

uithouden werkwoord (houd uit, houdt uit, hield uit, hielden uit, uitgehouden)

  1. uithouden (dragen; volhouden; verdragen; )
    tenir le coup; tenir; persister; endurer; supporter; persévérer; maintenir; continuer; subir; tenir jusqu'au bout
    • tenir le coup werkwoord
    • tenir werkwoord (tiens, tient, tenons, tenez, )
    • persister werkwoord (persiste, persistes, persistons, persistez, )
    • endurer werkwoord (endure, endures, endurons, endurez, )
    • supporter werkwoord (supporte, supportes, supportons, supportez, )
    • persévérer werkwoord (persévère, persévères, persévérons, persévérez, )
    • maintenir werkwoord (maintiens, maintient, maintenons, maintenez, )
    • continuer werkwoord (continue, continues, continuons, continuez, )
    • subir werkwoord (subis, subit, subissons, subissez, )

Conjugations for uithouden:

o.t.t.
  1. houd uit
  2. houdt uit
  3. houdt uit
  4. houden uit
  5. houden uit
  6. houden uit
o.v.t.
  1. hield uit
  2. hield uit
  3. hield uit
  4. hielden uit
  5. hielden uit
  6. hielden uit
v.t.t.
  1. heb uitgehouden
  2. hebt uitgehouden
  3. heeft uitgehouden
  4. hebben uitgehouden
  5. hebben uitgehouden
  6. hebben uitgehouden
v.v.t.
  1. had uitgehouden
  2. had uitgehouden
  3. had uitgehouden
  4. hadden uitgehouden
  5. hadden uitgehouden
  6. hadden uitgehouden
o.t.t.t.
  1. zal uithouden
  2. zult uithouden
  3. zal uithouden
  4. zullen uithouden
  5. zullen uithouden
  6. zullen uithouden
o.v.t.t.
  1. zou uithouden
  2. zou uithouden
  3. zou uithouden
  4. zouden uithouden
  5. zouden uithouden
  6. zouden uithouden
diversen
  1. houd uit!
  2. houdt uit!
  3. uitgehouden
  4. uithoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uithouden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
supporter aanhanger; fan; supporter; voorstander
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
continuer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; avanceren; continueren; daarnaast doen; doorgaan; doorlopen; doorzetten; een stapje verder gaan; prolongeren; standhouden; verder doen; verder lopen; verdergaan; vervolgen; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
endurer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doormaken; doorstaan; doorzetten; dulden; lijden; standhouden; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
maintenir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beethouden; behoeden; behouden; beschermen; bestendigen; bewaren; conserveren; handhaven; hooghouden; in bescherming nemen; in de hoogte houden; instandhouden; niet terugnemen; omhooghouden; ophouden; stand houden
persister doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; avanceren; continueren; doorgaan; doorlopen; doorzetten; standhouden; verder lopen; verdergaan; vervolgen; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
persévérer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doordouwen; doorduwen; doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
subir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beleven; doorleven; doormaken; doorstaan; ervaren; gewaarworden; lijden; ondervinden; verdragen; verduren; verteren; voelen
supporter doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; dulden; gedogen; lijden; standhouden; tolereren; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
tenir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beet hebben; beethouden; beschikken over; bezitten; gevangen zetten; hebben; in de cel zetten; in eigendom hebben; interneren; isoleren; niet laten gaan; opsluiten; vasthebben; vasthouden; vastzetten
tenir jusqu'au bout doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
tenir le coup doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; standhouden; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; zich staande houden

Wiktionary: uithouden

uithouden
verb
  1. Se tenir debout, se tenir droit. (Sens général).