Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitgewerkt (Nederlands) in het Frans
uitgewerkt:
-
uitgewerkt (in details)
élaboré; approfondi; étendu; de façon détaillée; de façon prolixe; large; grand; étendue; largement; spacieux; diffus; détaillé; en détail; vaste; ample; amplement; extensif; circonstancié; verbeux; verbeuse; verbeusement; dans le détail-
élaboré bijvoeglijk naamwoord
-
approfondi bijvoeglijk naamwoord
-
étendu bijvoeglijk naamwoord
-
de façon détaillée bijvoeglijk naamwoord
-
de façon prolixe bijvoeglijk naamwoord
-
large bijvoeglijk naamwoord
-
grand bijvoeglijk naamwoord
-
étendue bijvoeglijk naamwoord
-
largement bijvoeglijk naamwoord
-
spacieux bijvoeglijk naamwoord
-
diffus bijvoeglijk naamwoord
-
détaillé bijvoeglijk naamwoord
-
en détail bijvoeglijk naamwoord
-
vaste bijvoeglijk naamwoord
-
ample bijvoeglijk naamwoord
-
amplement bijvoeglijk naamwoord
-
extensif bijvoeglijk naamwoord
-
circonstancié bijvoeglijk naamwoord
-
verbeux bijvoeglijk naamwoord
-
verbeuse bijvoeglijk naamwoord
-
verbeusement bijvoeglijk naamwoord
-
dans le détail bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor uitgewerkt:
uitwerken:
-
uitwerken (preciseren)
élaborer; détailler; résoudre; calculer-
élaborer werkwoord (élabore, élabores, élaborons, élaborez, élaborent, élaborais, élaborait, élaborions, élaboriez, élaboraient, élaborai, élaboras, élabora, élaborâmes, élaborâtes, élaborèrent, élaborerai, élaboreras, élaborera, élaborerons, élaborerez, élaboreront)
-
détailler werkwoord (détaille, détailles, détaillons, détaillez, détaillent, détaillais, détaillait, détaillions, détailliez, détaillaient, détaillai, détaillas, détailla, détaillâmes, détaillâtes, détaillèrent, détaillerai, détailleras, détaillera, détaillerons, détaillerez, détailleront)
-
résoudre werkwoord (résous, résout, résolvons, résolvez, résolvent, résolvais, résolvait, résolvions, résolviez, résolvaient, résolus, résolut, résolûmes, résolûtes, résolurent, résoudrai, résoudras, résoudra, résoudrons, résoudrez, résoudront)
-
calculer werkwoord (calcule, calcules, calculons, calculez, calculent, calculais, calculait, calculions, calculiez, calculaient, calculai, calculas, calcula, calculâmes, calculâtes, calculèrent, calculerai, calculeras, calculera, calculerons, calculerez, calculeront)
-
-
uitwerken (uitrekenen; berekenen; becijferen; calculeren)
calculer; estimer; chiffrer-
calculer werkwoord (calcule, calcules, calculons, calculez, calculent, calculais, calculait, calculions, calculiez, calculaient, calculai, calculas, calcula, calculâmes, calculâtes, calculèrent, calculerai, calculeras, calculera, calculerons, calculerez, calculeront)
-
estimer werkwoord (estime, estimes, estimons, estimez, estiment, estimais, estimait, estimions, estimiez, estimaient, estimai, estimas, estima, estimâmes, estimâtes, estimèrent, estimerai, estimeras, estimera, estimerons, estimerez, estimeront)
-
chiffrer werkwoord (chiffre, chiffres, chiffrons, chiffrez, chiffrent, chiffrais, chiffrait, chiffrions, chiffriez, chiffraient, chiffrai, chiffras, chiffra, chiffrâmes, chiffrâtes, chiffrèrent, chiffrerai, chiffreras, chiffrera, chiffrerons, chiffrerez, chiffreront)
-
Conjugations for uitwerken:
o.t.t.
- werk uit
- werkt uit
- werkt uit
- werken uit
- werken uit
- werken uit
o.v.t.
- werkte uit
- werkte uit
- werkte uit
- werkten uit
- werkten uit
- werkten uit
v.t.t.
- ben uitgewerkt
- bent uitgewerkt
- is uitgewerkt
- zijn uitgewerkt
- zijn uitgewerkt
- zijn uitgewerkt
v.v.t.
- was uitgewerkt
- was uitgewerkt
- was uitgewerkt
- waren uitgewerkt
- waren uitgewerkt
- waren uitgewerkt
o.t.t.t.
- zal uitwerken
- zult uitwerken
- zal uitwerken
- zullen uitwerken
- zullen uitwerken
- zullen uitwerken
o.v.t.t.
- zou uitwerken
- zou uitwerken
- zou uitwerken
- zouden uitwerken
- zouden uitwerken
- zouden uitwerken
diversen
- werk uit!
- werkt uit!
- uitgewerkt
- uitwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitwerken:
Wiktionary: uitwerken
uitwerken
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitwerken | → calculer | ↔ calculate — (transitive) to determine value |
• uitwerken | → calculer | ↔ calculate — (intransitive) determine values or solutions |
• uitwerken | → établir; exécuter; appliquer | ↔ implement — bring about |