Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uiteenvallend (Nederlands) in het Frans

uiteenvallen:

uiteenvallen werkwoord (val uiteen, valt uiteen, viel uiteen, vielen uiteen, uiteengevallen)

  1. uiteenvallen (desintegreren; uit elkaar vallen)
    dissoudre; démonter; tomber en morceaux; démolir; tomber en ruine; décomposer; se décomposer; défaire; tomber en décadence
    • dissoudre werkwoord (dissous, dissout, dissolvons, dissolvez, )
    • démonter werkwoord (démonte, démontes, démontons, démontez, )
    • tomber en morceaux werkwoord
    • démolir werkwoord (démolis, démolit, démolissons, démolissez, )
    • tomber en ruine werkwoord
    • décomposer werkwoord (décompose, décomposes, décomposons, décomposez, )
    • se décomposer werkwoord
    • défaire werkwoord (défais, défait, défaisons, défaites, )

Conjugations for uiteenvallen:

o.t.t.
  1. val uiteen
  2. valt uiteen
  3. valt uiteen
  4. vallen uiteen
  5. vallen uiteen
  6. vallen uiteen
o.v.t.
  1. viel uiteen
  2. viel uiteen
  3. viel uiteen
  4. vielen uiteen
  5. vielen uiteen
  6. vielen uiteen
v.t.t.
  1. ben uiteengevallen
  2. bent uiteengevallen
  3. is uiteengevallen
  4. zijn uiteengevallen
  5. zijn uiteengevallen
  6. zijn uiteengevallen
v.v.t.
  1. was uiteengevallen
  2. was uiteengevallen
  3. was uiteengevallen
  4. waren uiteengevallen
  5. waren uiteengevallen
  6. waren uiteengevallen
o.t.t.t.
  1. zal uiteenvallen
  2. zult uiteenvallen
  3. zal uiteenvallen
  4. zullen uiteenvallen
  5. zullen uiteenvallen
  6. zullen uiteenvallen
o.v.t.t.
  1. zou uiteenvallen
  2. zou uiteenvallen
  3. zou uiteenvallen
  4. zouden uiteenvallen
  5. zouden uiteenvallen
  6. zouden uiteenvallen
diversen
  1. val uiteen!
  2. valt uiteen!
  3. uiteengevallen
  4. uiteenvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uiteenvallen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dissoudre desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen afbreken; breken; gaan; heengaan; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opbreken; opheffen; opstappen; slopen; uit elkaar halen; uiteen doen gaan; vertrekken; weggaan; wegsmelten
décomposer desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen afbreken; bederven; breken; gaan; heengaan; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opbreken; opstappen; rotten; slopen; uit elkaar halen; vergaan; verrotten; verteren; vertrekken; weggaan; wegrotten
défaire desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen afbreken; afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; breken; detacheren; eruitstappen; gaan; heengaan; losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; neerhalen; omverhalen; ontknopen; opbreken; openschroeven; opgeven; ophouden; opstappen; scheiden; slopen; stoppen; tornen; uit elkaar halen; uithalen; uittrekken; vertrekken; weggaan
démolir desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; bederven; beschadigen; breken; ergens uitscheuren; iets afbreken; in stukken breken; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; kapotslaan; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; slechten; slopen; stukgooien; stukslaan; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; verbrijzelen; vernietigen; wegbreken
démonter desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen afbreken; breken; demonteren; ergens uitscheuren; iets afbreken; neerhalen; omverhalen; ontkoppelen; ontmantelen; onttakelen; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; wegbreken
se décomposer desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen afbreken; afrotten; bederven; breken; in staat van ontbinding zijn; liggen rotten; neerhalen; omverhalen; ontbinden; rotten; slopen; uit elkaar halen; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
tomber en décadence desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen
tomber en morceaux desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen aan stukken vallen; in elkaar storten; kapotgaan; onklaar raken; stukgaan; stukvallen; ten gronde gaan
tomber en ruine desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen afbreken; begeven; breken; flippen; in elkaar storten; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; neerhalen; omverhalen; slopen; ten gronde gaan; uit elkaar halen

Wiktionary: uiteenvallen


Cross Translation:
FromToVia
uiteenvallen tomber en morceaux fall apart — intransitive: break into pieces through being in a dilapidated state

Computer vertaling door derden: