Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uiteenplaatsen (Nederlands) in het Frans
uiteenplaatsen:
uiteenplaatsen werkwoord (plaats uiteen, plaatst uiteen, plaatste uiteen, plaatsten uiteen, uiteengeplaatst)
-
uiteenplaatsen (uit elkaar plaatsen; uiteenzetten)
séparer; mettre à part-
séparer werkwoord (sépare, sépares, séparons, séparez, séparent, séparais, séparait, séparions, sépariez, séparaient, séparai, séparas, sépara, séparâmes, séparâtes, séparèrent, séparerai, sépareras, séparera, séparerons, séparerez, sépareront)
-
mettre à part werkwoord
-
Conjugations for uiteenplaatsen:
o.t.t.
- plaats uiteen
- plaatst uiteen
- plaatst uiteen
- plaatsen uiteen
- plaatsen uiteen
- plaatsen uiteen
o.v.t.
- plaatste uiteen
- plaatste uiteen
- plaatste uiteen
- plaatsten uiteen
- plaatsten uiteen
- plaatsten uiteen
v.t.t.
- heb uiteengeplaatst
- hebt uiteengeplaatst
- heeft uiteengeplaatst
- hebben uiteengeplaatst
- hebben uiteengeplaatst
- hebben uiteengeplaatst
v.v.t.
- had uiteengeplaatst
- had uiteengeplaatst
- had uiteengeplaatst
- hadden uiteengeplaatst
- hadden uiteengeplaatst
- hadden uiteengeplaatst
o.t.t.t.
- zal uiteenplaatsen
- zult uiteenplaatsen
- zal uiteenplaatsen
- zullen uiteenplaatsen
- zullen uiteenplaatsen
- zullen uiteenplaatsen
o.v.t.t.
- zou uiteenplaatsen
- zou uiteenplaatsen
- zou uiteenplaatsen
- zouden uiteenplaatsen
- zouden uiteenplaatsen
- zouden uiteenplaatsen
en verder
- ben uiteengeplaatst
- bent uiteengeplaatst
- is uiteengeplaatst
- zijn uiteengeplaatst
- zijn uiteengeplaatst
- zijn uiteengeplaatst
diversen
- plaats uiteen!
- plaatst uiteen!
- uiteengeplaatst
- uiteenplaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uiteenplaatsen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
mettre à part | uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten | afzonderen; reserveren; voorbehouden |
séparer | uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten | afbreken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; breken; delen; doorzijgen; filteren; filtreren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; neerhalen; omverhalen; opdelen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; ordenen; potten; rangeren; scheiden; schiften; separeren; slopen; sorteren; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen; uitzoeken; van elkaar gaan; zeven; ziften |