Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uiteen nemen (Nederlands) in het Frans
uiteen nemen:
-
uiteen nemen (demonteren; uit elkaar halen; ontmantelen; uit elkaar nemen; onttakelen)
démonter; démanteler; débrider; dégarnir; dégréer-
démonter werkwoord (démonte, démontes, démontons, démontez, démontent, démontais, démontait, démontions, démontiez, démontaient, démontai, démontas, démonta, démontâmes, démontâtes, démontèrent, démonterai, démonteras, démontera, démonterons, démonterez, démonteront)
-
démanteler werkwoord (démantèle, démantèles, démantelons, démantelez, démantèlent, démantelais, démantelait, démantelions, démanteliez, démantelaient, démantelai, démantelas, démantela, démantelâmes, démantelâtes, démantelèrent, démantèlerai, démantèleras, démantèlera, démantèlerons, démantèlerez, démantèleront)
-
débrider werkwoord
-
dégarnir werkwoord (dégarnis, dégarnit, dégarnissons, dégarnissez, dégarnissent, dégarnissais, dégarnissait, dégarnissions, dégarnissiez, dégarnissaient, dégarnîmes, dégarnîtes, dégarnirent, dégarnirai, dégarniras, dégarnira, dégarnirons, dégarnirez, dégarniront)
-
dégréer werkwoord (dégrée, dégrées, dégréons, dégréez, dégréent, dégréais, dégréait, dégréions, dégréiez, dégréaient, dégréai, dégréas, dégréa, dégréâmes, dégréâtes, dégréèrent, dégréerai, dégréeras, dégréera, dégréerons, dégréerez, dégréeront)
-
Conjugations for uiteen nemen:
o.t.t.
- neem uiteen
- neemt uiteen
- neemt uiteen
- nemen uiteen
- nemen uiteen
- nemen uiteen
o.v.t.
- nam uiteen
- nam uiteen
- nam uiteen
- namen uiteen
- namen uiteen
- namen uiteen
v.t.t.
- heb uiteen genomen
- hebt uiteen genomen
- heeft uiteen genomen
- hebben uiteen genomen
- hebben uiteen genomen
- hebben uiteen genomen
v.v.t.
- had uiteen genomen
- had uiteen genomen
- had uiteen genomen
- hadden uiteen genomen
- hadden uiteen genomen
- hadden uiteen genomen
o.t.t.t.
- zal uiteen nemen
- zult uiteen nemen
- zal uiteen nemen
- zullen uiteen nemen
- zullen uiteen nemen
- zullen uiteen nemen
o.v.t.t.
- zou uiteen nemen
- zou uiteen nemen
- zou uiteen nemen
- zouden uiteen nemen
- zouden uiteen nemen
- zouden uiteen nemen
en verder
- ben uiteen genomen
- bent uiteen genomen
- is uiteen genomen
- zijn uiteen genomen
- zijn uiteen genomen
- zijn uiteen genomen
diversen
- neem uiteen!
- neemt uiteen!
- uiteen genomen
- uiteen nemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze