Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. uitdragen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitdragen (Nederlands) in het Frans

uitdragen:

uitdragen werkwoord (draag uit, draagt uit, droeg uit, droegen uit, uitgedragen)

  1. uitdragen (ten einde dragen; voldragen)
    mener vers la fin; achever; terminer
    • mener vers la fin werkwoord
    • achever werkwoord (achève, achèves, achevons, achevez, )
    • terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, )
  2. uitdragen (een boodschap uitdragen; verkondigen)
    proclamer; transmettre; répandre
    • proclamer werkwoord (proclame, proclames, proclamons, proclamez, )
    • transmettre werkwoord (transmets, transmet, transmettons, transmettez, )
    • répandre werkwoord (répands, répand, répandons, répandez, )

Conjugations for uitdragen:

o.t.t.
  1. draag uit
  2. draagt uit
  3. draagt uit
  4. dragen uit
  5. dragen uit
  6. dragen uit
o.v.t.
  1. droeg uit
  2. droeg uit
  3. droeg uit
  4. droegen uit
  5. droegen uit
  6. droegen uit
v.t.t.
  1. heb uitgedragen
  2. hebt uitgedragen
  3. heeft uitgedragen
  4. hebben uitgedragen
  5. hebben uitgedragen
  6. hebben uitgedragen
v.v.t.
  1. had uitgedragen
  2. had uitgedragen
  3. had uitgedragen
  4. hadden uitgedragen
  5. hadden uitgedragen
  6. hadden uitgedragen
o.t.t.t.
  1. zal uitdragen
  2. zult uitdragen
  3. zal uitdragen
  4. zullen uitdragen
  5. zullen uitdragen
  6. zullen uitdragen
o.v.t.t.
  1. zou uitdragen
  2. zou uitdragen
  3. zou uitdragen
  4. zouden uitdragen
  5. zouden uitdragen
  6. zouden uitdragen
en verder
  1. ben uitgedragen
  2. bent uitgedragen
  3. is uitgedragen
  4. zijn uitgedragen
  5. zijn uitgedragen
  6. zijn uitgedragen
diversen
  1. draag uit!
  2. draagt uit!
  3. uitgedragen
  4. uitdragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitdragen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achever ten einde dragen; uitdragen; voldragen aankomen; afdoen; afkrijgen; afmaken; afronden; afslijten door erop te zitten; afsluiten; afwerken; afzitten; betalen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; ophouden; perfectioneren; regelen; stoppen; ten einde schrijven; ten einde spelen; uitdrinken; vereffenen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; voldoen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
mener vers la fin ten einde dragen; uitdragen; voldragen
proclamer een boodschap uitdragen; uitdragen; verkondigen afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; decreteren; namen afroepen; omroepen; openbaar maken; openbaren; oplezen; ordonneren; proclameren; publiceren; uitbazuinen; uitbrengen; verordenen; verordineren
répandre een boodschap uitdragen; uitdragen; verkondigen afleggen; alom bekend maken; bezwijken; doorgeven; doorslaan; doorspelen; doorvertellen; het onderspit delven; klaar leggen; rondbrieven; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondstrooien; rondvertellen; spreiden; tenondergaan; uitdelen; uitreiken; uitspreiden; uitstrooien; uitwaaieren; uitzaaien; uitzenden; uitzwermen; verbreiden; verbreider; verdelen; verdeler; vergieten; verhaal vertellen; verhalen; verklappen; verraden; verspreiden; verstrooien; vertellen; waaieren; zich verspreiden
terminer ten einde dragen; uitdragen; voldragen afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaren; ledigen; leegdrinken; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; ophouden; regelen; stoppen; teneindelopen; uitdrinken; uitkrijgen; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; volbrengen; volmaken; voltooien; voorbijgaan
transmettre een boodschap uitdragen; uitdragen; verkondigen aangeven; aanreiken; aansteken; afdragen; afgeven; besmetten; doen toekomen; doorgeven; doorspelen; doorsturen; doorvertellen; doorzenden; geven; iem. iets sturen; opsturen; overdragen aan; overgeven; overhandigen; overmaken; overzenden; posten; rondbrieven; rondvertellen; toesteken; toezenden; uitstrooien; uitzaaien; verder reiken; zenden

Wiktionary: uitdragen

uitdragen
Cross Translation:
FromToVia
uitdragen disséminer disseminate — transitive: to sow and scatter principles, etc. for propagation, like seed

Verwante vertalingen van uitdragen