Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitdokteren (Nederlands) in het Frans
uitdokteren:
-
uitdokteren (uitknobbelen; uitdenken; uitkienen)
inventer; concocter; imaginer; fabriquer-
inventer werkwoord (invente, inventes, inventons, inventez, inventent, inventais, inventait, inventions, inventiez, inventaient, inventai, inventas, inventa, inventâmes, inventâtes, inventèrent, inventerai, inventeras, inventera, inventerons, inventerez, inventeront)
-
concocter werkwoord (concocte, concoctes, concoctons, concoctez, concoctent, concoctais, concoctait, concoctions, concoctiez, concoctaient, concoctai, concoctas, concocta, concoctâmes, concoctâtes, concoctèrent, concocterai, concocteras, concoctera, concocterons, concocterez, concocteront)
-
imaginer werkwoord (imagine, imagines, imaginons, imaginez, imaginent, imaginais, imaginait, imaginions, imaginiez, imaginaient, imaginai, imaginas, imagina, imaginâmes, imaginâtes, imaginèrent, imaginerai, imagineras, imaginera, imaginerons, imaginerez, imagineront)
-
fabriquer werkwoord (fabrique, fabriques, fabriquons, fabriquez, fabriquent, fabriquais, fabriquait, fabriquions, fabriquiez, fabriquaient, fabriquai, fabriquas, fabriqua, fabriquâmes, fabriquâtes, fabriquèrent, fabriquerai, fabriqueras, fabriquera, fabriquerons, fabriquerez, fabriqueront)
-
Conjugations for uitdokteren:
o.t.t.
- dokter uit
- doktert uit
- doktert uit
- dokteren uit
- dokteren uit
- dokteren uit
o.v.t.
- dokterde uit
- dokterde uit
- dokterde uit
- dokterden uit
- dokterden uit
- dokterden uit
v.t.t.
- heb uitgedokterd
- hebt uitgedokterd
- heeft uitgedokterd
- hebben uitgedokterd
- hebben uitgedokterd
- hebben uitgedokterd
v.v.t.
- had uitgedokterd
- had uitgedokterd
- had uitgedokterd
- hadden uitgedokterd
- hadden uitgedokterd
- hadden uitgedokterd
o.t.t.t.
- zal uitdokteren
- zult uitdokteren
- zal uitdokteren
- zullen uitdokteren
- zullen uitdokteren
- zullen uitdokteren
o.v.t.t.
- zou uitdokteren
- zou uitdokteren
- zou uitdokteren
- zouden uitdokteren
- zouden uitdokteren
- zouden uitdokteren
en verder
- ben uitgedokterd
- bent uitgedokterd
- is uitgedokterd
- zijn uitgedokterd
- zijn uitgedokterd
- zijn uitgedokterd
diversen
- dokter uit!
- doktert uit!
- uitgedokterd
- uitdokterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitdokteren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
concocter | uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen | |
fabriquer | uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen | fabriceren; in het leven roepen; maken; produceren; scheppen; uithalen; uitspoken; vervaardigen; voortbrengen; zich voltrekken |
imaginer | uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen | bedenken; beramen; fantaseren; plannen; ramen; schatten; taxeren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden |
inventer | uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen | uitvinden |