Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitbenen (Nederlands) in het Frans
uitbenen:
-
uitbenen (villen; stropen; afhalen; afstropen)
dépouiller; écorcher-
dépouiller werkwoord (dépouille, dépouilles, dépouillons, dépouillez, dépouillent, dépouillais, dépouillait, dépouillions, dépouilliez, dépouillaient, dépouillai, dépouillas, dépouilla, dépouillâmes, dépouillâtes, dépouillèrent, dépouillerai, dépouilleras, dépouillera, dépouillerons, dépouillerez, dépouilleront)
-
écorcher werkwoord (écorche, écorches, écorchons, écorchez, écorchent, écorchais, écorchait, écorchions, écorchiez, écorchaient, écorchai, écorchas, écorcha, écorchâmes, écorchâtes, écorchèrent, écorcherai, écorcheras, écorchera, écorcherons, écorcherez, écorcheront)
-
Conjugations for uitbenen:
o.t.t.
- been uit
- beent uit
- beent uit
- benen uit
- benen uit
- benen uit
o.v.t.
- beende uit
- beende uit
- beende uit
- beenden uit
- beenden uit
- beenden uit
v.t.t.
- heb uitgebeend
- hebt uitgebeend
- heeft uitgebeend
- hebben uitgebeend
- hebben uitgebeend
- hebben uitgebeend
v.v.t.
- had uitgebeend
- had uitgebeend
- had uitgebeend
- hadden uitgebeend
- hadden uitgebeend
- hadden uitgebeend
o.t.t.t.
- zal uitbenen
- zult uitbenen
- zal uitbenen
- zullen uitbenen
- zullen uitbenen
- zullen uitbenen
o.v.t.t.
- zou uitbenen
- zou uitbenen
- zou uitbenen
- zouden uitbenen
- zouden uitbenen
- zouden uitbenen
en verder
- ben uitgebeend
- bent uitgebeend
- is uitgebeend
- zijn uitgebeend
- zijn uitgebeend
- zijn uitgebeend
diversen
- been uit!
- beent uit!
- uitgebeend
- uitbenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitbenen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dépouiller | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | beroven; bestelen; binnen breken; een inbraak doen; iets uitschudden; inbreken; leegplunderen; plunderen; roven; uitkleden; uitplunderen; van kleding ontdoen |
écorcher | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | aan flarden scheuren; afleggen; afschaven; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; bezwijken; het onderspit delven; misleiden; ontvellen; oplichten; stropen; tenondergaan; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; verscheuren; zwendelen |