Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitbalanceren (Nederlands) in het Frans
uitbalanceren:
uitbalanceren werkwoord (balanceer uit, balanceert uit, balanceerde uit, balanceerden uit, uitgebalanceerd)
-
uitbalanceren (uitlijnen; richten)
aligner; mettre en coordination; équilibrer-
aligner werkwoord (aligne, alignes, alignons, alignez, alignent, alignais, alignait, alignions, aligniez, alignaient, alignai, alignas, aligna, alignâmes, alignâtes, alignèrent, alignerai, aligneras, alignera, alignerons, alignerez, aligneront)
-
mettre en coordination werkwoord
-
équilibrer werkwoord (équilibre, équilibres, équilibrons, équilibrez, équilibrent, équilibrais, équilibrait, équilibrions, équilibriez, équilibraient, équilibrai, équilibras, équilibra, équilibrâmes, équilibrâtes, équilibrèrent, équilibrerai, équilibreras, équilibrera, équilibrerons, équilibrerez, équilibreront)
-
-
uitbalanceren (balanceren; in evenwicht brengen)
balancer; équilibrer; mettre en équilibre; doser-
balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, balancent, balançais, balançait, balancions, balanciez, balançaient, balançai, balanças, balança, balançâmes, balançâtes, balancèrent, balancerai, balanceras, balancera, balancerons, balancerez, balanceront)
-
équilibrer werkwoord (équilibre, équilibres, équilibrons, équilibrez, équilibrent, équilibrais, équilibrait, équilibrions, équilibriez, équilibraient, équilibrai, équilibras, équilibra, équilibrâmes, équilibrâtes, équilibrèrent, équilibrerai, équilibreras, équilibrera, équilibrerons, équilibrerez, équilibreront)
-
mettre en équilibre werkwoord
-
doser werkwoord (dose, doses, dosons, dosez, dosent, dosais, dosait, dosions, dosiez, dosaient, dosai, dosas, dosa, dosâmes, dosâtes, dosèrent, doserai, doseras, dosera, doserons, doserez, doseront)
-
Conjugations for uitbalanceren:
o.t.t.
- balanceer uit
- balanceert uit
- balanceert uit
- balanceren uit
- balanceren uit
- balanceren uit
o.v.t.
- balanceerde uit
- balanceerde uit
- balanceerde uit
- balanceerden uit
- balanceerden uit
- balanceerden uit
v.t.t.
- heb uitgebalanceerd
- hebt uitgebalanceerd
- heeft uitgebalanceerd
- hebben uitgebalanceerd
- hebben uitgebalanceerd
- hebben uitgebalanceerd
v.v.t.
- had uitgebalanceerd
- had uitgebalanceerd
- had uitgebalanceerd
- hadden uitgebalanceerd
- hadden uitgebalanceerd
- hadden uitgebalanceerd
o.t.t.t.
- zal uitbalanceren
- zult uitbalanceren
- zal uitbalanceren
- zullen uitbalanceren
- zullen uitbalanceren
- zullen uitbalanceren
o.v.t.t.
- zou uitbalanceren
- zou uitbalanceren
- zou uitbalanceren
- zouden uitbalanceren
- zouden uitbalanceren
- zouden uitbalanceren
en verder
- ben uitgebalanceerd
- bent uitgebalanceerd
- is uitgebalanceerd
- zijn uitgebalanceerd
- zijn uitgebalanceerd
- zijn uitgebalanceerd
diversen
- balanceer uit!
- balanceert uit!
- uitgebalanceerd
- uitbalancerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze