Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toets (Nederlands) in het Frans

toets:

toets [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de toets (proefwerk; test; repetitie)
    le test; l'épreuve écrite; l'examen; l'interrogation écrite; la composition
  2. de toets (computertoets)
    l'épreuve; l'épreuve écrite; l'épreuve d'ordinateur
  3. de toets
    la touche
    • touche [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor toets:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
composition proefwerk; repetitie; test; toets assemblage; assembleren; bijeenlegging; bouw; brokje; compositie; constitutie; constructie; eindje; eindscriptie; essay; fragmentje; gestel; intonatie; klein stukje; modulatie; montage; opbouw; opbouwen; opstel; ordening; organisatie; partje; samengesteld geheel; samenstelling; samenstelling taalkunde; samenvoeging; scriptie; snippertje; stembuiging; structuur; stukje; systeem; toonval; toonzetting; verhandeling; verslag; werkstuk; zetsels; zetten; zetwerk
examen proefwerk; repetitie; test; toets check up; inspectie; navorsing; onderzoek; proef; schoolexamen; test
interrogation écrite proefwerk; repetitie; test; toets
test proefwerk; repetitie; test; toets experiment; inspanning; poging; probeersel; proef; proefdraaien; proefneming; test
touche toets zijlijn
épreuve computertoets; toets beproeving; boetedoening; boetstraf; drukproef; eindscriptie; ernstige toetsing; leeroefening; opgave; proefdruk; scriptie; verhandeling; werkstuk
épreuve d'ordinateur computertoets; toets
épreuve écrite computertoets; proefwerk; repetitie; test; toets tentamen; universitair examen

Verwante woorden van "toets":


Verwante definities voor "toets":

  1. knop die je moet indrukken1
    • we hebben een telefoon met druktoetsen1
  2. onderzoek naar kennis van leerlingen1
    • we hebben vandaag een toets voor wiskunde1

Wiktionary: toets

toets
noun
  1. Pièces d’ébène, d’ivoire, qui composent le clavier d’un orgue, d’un piano, d’un clavecin, etc

Cross Translation:
FromToVia
toets bouton button — a mechanical device meant to be pressed with a finger
toets examen examination — formal test
toets touche fingerboard — part of musical instrument
toets touche key — button on a typewriter or computer keyboard
toets touche key — part of a piano or musical keyboard

toetsen:

toetsen werkwoord (toets, toetst, toetste, toetsten, getoetst)

  1. toetsen (examineren; testen; overhoren)
    interroger; examiner; faire passer un examen; tester; soumettre à un test; contrôler; inspecter; enquêter; faire subir un test
    • interroger werkwoord (interroge, interroges, interrogeons, interrogez, )
    • examiner werkwoord (examine, examines, examinons, examinez, )
    • tester werkwoord (teste, testes, testons, testez, )
    • contrôler werkwoord (contrôle, contrôles, contrôlons, contrôlez, )
    • inspecter werkwoord (inspecte, inspectes, inspectons, inspectez, )
    • enquêter werkwoord (enquête, enquêtes, enquêtons, enquêtez, )
  2. toetsen (uittesten; testen; uitproberen)
    tester; expérimenter; faire subir un test; soumettre à un test; mettre à l'épreuve; mettre à l'essai
    • tester werkwoord (teste, testes, testons, testez, )
    • expérimenter werkwoord (expérimente, expérimentes, expérimentons, expérimentez, )
    • mettre à l'essai werkwoord

Conjugations for toetsen:

o.t.t.
  1. toets
  2. toetst
  3. toetst
  4. toetsen
  5. toetsen
  6. toetsen
o.v.t.
  1. toetste
  2. toetste
  3. toetste
  4. toetsten
  5. toetsten
  6. toetsten
v.t.t.
  1. heb getoetst
  2. hebt getoetst
  3. heeft getoetst
  4. hebben getoetst
  5. hebben getoetst
  6. hebben getoetst
v.v.t.
  1. had getoetst
  2. had getoetst
  3. had getoetst
  4. hadden getoetst
  5. hadden getoetst
  6. hadden getoetst
o.t.t.t.
  1. zal toetsen
  2. zult toetsen
  3. zal toetsen
  4. zullen toetsen
  5. zullen toetsen
  6. zullen toetsen
o.v.t.t.
  1. zou toetsen
  2. zou toetsen
  3. zou toetsen
  4. zouden toetsen
  5. zouden toetsen
  6. zouden toetsen
en verder
  1. ben getoetst
  2. bent getoetst
  3. is getoetst
  4. zijn getoetst
  5. zijn getoetst
  6. zijn getoetst
diversen
  1. toets!
  2. toetst!
  3. getoetst
  4. toetsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor toetsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
examiner bezichtigen; bezichtiging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
contrôler examineren; overhoren; testen; toetsen beheersen; bekijken; beteugelen; bezichtigen; checken; controleren; de overhand hebben; domineren; inspecteren; intomen; leerstof beheersen; nagaan; nakijken; natrekken; onder de knie hebben; overheersen; verifieren; verifiëren; zekerstellen
enquêter examineren; overhoren; testen; toetsen controleren; nagaan; nakijken; naspeuring doen; navragen; rechercheren; snuffelen; speuren
examiner examineren; overhoren; testen; toetsen aankijken; aanschouwen; aftasten; afwegen; bekijken; beproeven; beschouwen; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; checken; controleren; doordenken; doorvorsen; examineren; gadeslaan; inkijken; inspecteren; inzien; keuren; monsteren; monsters nemen; nagaan; nakijken; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; natrekken; onderzoeken; overdenken; overwegen; rechercheren; schouwen; snuffelen; speuren; testen; toeschouwen; verifiëren; verkennen
expérimenter testen; toetsen; uitproberen; uittesten experimenteren
faire passer un examen examineren; overhoren; testen; toetsen beproeven; examen afnemen; keuren; onderzoeken; testen
faire subir un test examineren; overhoren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten beproeven; controleren; keuren; nagaan; nakijken; onderzoeken; testen
inspecter examineren; overhoren; testen; toetsen aanschouwen; bekijken; beproeven; bezichtigen; bezien; controleren; doorvorsen; examineren; inspecteren; keuren; monsteren; monsters nemen; nagaan; nakijken; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; onderzoeken; overzien; rechercheren; schouwen; snuffelen; speuren; testen
interroger examineren; overhoren; testen; toetsen doorvragen; doorzagen; interpelleren; ondervragen; overhoren; uithoren; uitvorsen; uitvragen; verhoren
mettre à l'essai testen; toetsen; uitproberen; uittesten beproeven; op de proef stellen
mettre à l'épreuve testen; toetsen; uitproberen; uittesten beproeven; controleren; keuren; nagaan; nakijken; onderzoeken; op de proef stellen; testen
soumettre à un test examineren; overhoren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten beproeven; controleren; keuren; nagaan; nakijken; onderzoeken; proberen; testen; uitproberen
tester examineren; overhoren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten beproeven; controleren; keuren; nagaan; nakijken; onderzoeken; proberen; testen; uitproberen

Verwante woorden van "toetsen":


Wiktionary: toetsen

toetsen
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
toetsen contrôler prüfen — (transitiv) feststellen, inwiefern einer Bedingung genügt wird
toetsen tester try — to put to test

toets vorm van toet:

toet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de toet
    la frimousse; le minois
    • frimousse [la ~] zelfstandig naamwoord
    • minois [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor toet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
frimousse toet bakkes; ponum; porum; smoel; smoelwerk; snoet; snuit; tronie
minois toet
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
coup de klaxon toet; toeterend geluid
huée toet; toeterend geluid

Verwante woorden van "toet":


Wiktionary: toet

toet
noun
  1. coiffure|fr partie de la coiffure des femmes que former les cheveux relevés et noués par derrière.
  2. Face humaine