Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- toetakelen:
-
Wiktionary:
- toetakelen → rosser, abîmer, détériorer, étriper
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor toetakelen (Nederlands) in het Frans
toetakelen:
-
toetakelen (afranselen; aftuigen; aframmelen; in elkaar timmeren; afrossen)
tabasser; châtier; fouetter; amocher; donner une raclée; étriller; flageller; boxer; rosser; rouer de coups; donner une raclée à-
tabasser werkwoord (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, tabassent, tabassais, tabassait, tabassions, tabassiez, tabassaient, tabassai, tabassas, tabassa, tabassâmes, tabassâtes, tabassèrent, tabasserai, tabasseras, tabassera, tabasserons, tabasserez, tabasseront)
-
châtier werkwoord (châtie, châties, châtions, châtiez, châtient, châtiais, châtiait, châtiions, châtiiez, châtiaient, châtiai, châtias, châtia, châtiâmes, châtiâtes, châtièrent, châtierai, châtieras, châtiera, châtierons, châtierez, châtieront)
-
fouetter werkwoord (fouette, fouettes, fouettons, fouettez, fouettent, fouettais, fouettait, fouettions, fouettiez, fouettaient, fouettai, fouettas, fouetta, fouettâmes, fouettâtes, fouettèrent, fouetterai, fouetteras, fouettera, fouetterons, fouetterez, fouetteront)
-
amocher werkwoord (amoche, amoches, amochons, amochez, amochent, amochais, amochait, amochions, amochiez, amochaient, amochai, amochas, amocha, amochâmes, amochâtes, amochèrent, amocherai, amocheras, amochera, amocherons, amocherez, amocheront)
-
donner une raclée werkwoord
-
étriller werkwoord
-
flageller werkwoord (flagelle, flagelles, flagellons, flagellez, flagellent, flagellais, flagellait, flagellions, flagelliez, flagellaient, flagellai, flagellas, flagella, flagellâmes, flagellâtes, flagellèrent, flagellerai, flagelleras, flagellera, flagellerons, flagellerez, flagelleront)
-
boxer werkwoord (boxe, boxes, boxons, boxez, boxent, boxais, boxait, boxions, boxiez, boxaient, boxai, boxas, boxa, boxâmes, boxâtes, boxèrent, boxerai, boxeras, boxera, boxerons, boxerez, boxeront)
-
rosser werkwoord (rosse, rosses, rossons, rossez, rossent, rossais, rossait, rossions, rossiez, rossaient, rossai, rossas, rossa, rossâmes, rossâtes, rossèrent, rosserai, rosseras, rossera, rosserons, rosserez, rosseront)
-
rouer de coups werkwoord
-
donner une raclée à werkwoord
-
-
toetakelen (in elkaar slaan)
blesser; abîmer; défigurer; amocher; mal traiter-
blesser werkwoord (blesse, blesses, blessons, blessez, blessent, blessais, blessait, blessions, blessiez, blessaient, blessai, blessas, blessa, blessâmes, blessâtes, blessèrent, blesserai, blesseras, blessera, blesserons, blesserez, blesseront)
-
abîmer werkwoord (abîme, abîmes, abîmons, abîmez, abîment, abîmais, abîmait, abîmions, abîmiez, abîmaient, abîmai, abîmas, abîma, abîmâmes, abîmâtes, abîmèrent, abîmerai, abîmeras, abîmera, abîmerons, abîmerez, abîmeront)
-
défigurer werkwoord (défigure, défigures, défigurons, défigurez, défigurent, défigurais, défigurait, défigurions, défiguriez, défiguraient, défigurai, défiguras, défigura, défigurâmes, défigurâtes, défigurèrent, défigurerai, défigureras, défigurera, défigurerons, défigurerez, défigureront)
-
amocher werkwoord (amoche, amoches, amochons, amochez, amochent, amochais, amochait, amochions, amochiez, amochaient, amochai, amochas, amocha, amochâmes, amochâtes, amochèrent, amocherai, amocheras, amochera, amocherons, amocherez, amocheront)
-
mal traiter werkwoord
-
Conjugations for toetakelen:
o.t.t.
- takel toe
- takelt toe
- takelt toe
- takelen toe
- takelen toe
- takelen toe
o.v.t.
- takelde toe
- takelde toe
- takelde toe
- takelden toe
- takelden toe
- takelden toe
v.t.t.
- heb toegetakeld
- hebt toegetakeld
- heeft toegetakeld
- hebben toegetakeld
- hebben toegetakeld
- hebben toegetakeld
v.v.t.
- had toegetakeld
- had toegetakeld
- had toegetakeld
- hadden toegetakeld
- hadden toegetakeld
- hadden toegetakeld
o.t.t.t.
- zal toetakelen
- zult toetakelen
- zal toetakelen
- zullen toetakelen
- zullen toetakelen
- zullen toetakelen
o.v.t.t.
- zou toetakelen
- zou toetakelen
- zou toetakelen
- zouden toetakelen
- zouden toetakelen
- zouden toetakelen
en verder
- ben toegetakeld
- bent toegetakeld
- is toegetakeld
- zijn toegetakeld
- zijn toegetakeld
- zijn toegetakeld
diversen
- takel toe!
- takelt toe!
- toegetakeld
- toetakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze