Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. tingel:
  2. tingelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tingel (Nederlands) in het Frans

tingel:

tingel [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. tingel (tengel)
    le doigt; la latte
    • doigt [le ~] zelfstandig naamwoord
    • latte [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor tingel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doigt tengel; tingel hoefbeen; vinger; vingerbreedte
latte tengel; tingel lat; schroot; smalle plank

Verwante woorden van "tingel":


tingel vorm van tingelen:

tingelen werkwoord (tingel, tingelt, tingelde, tingelden, getingeld)

  1. tingelen (tinkelen; rinkelen; klingelen)
    sonner; tintinnabuler; retentir; tinter; cliqueter; carillonner
    • sonner werkwoord (sonne, sonnes, sonnons, sonnez, )
    • tintinnabuler werkwoord (tintinnabule, tintinnabules, tintinnabulons, tintinnabulez, )
    • retentir werkwoord (retentis, retentit, retentissons, retentissez, )
    • tinter werkwoord (tinte, tintes, tintons, tintez, )
    • cliqueter werkwoord (cliquette, cliquettes, cliquetons, cliquetez, )
    • carillonner werkwoord (carillonne, carillonnes, carillonnons, carillonnez, )

Conjugations for tingelen:

o.t.t.
  1. tingel
  2. tingelt
  3. tingelt
  4. tingelen
  5. tingelen
  6. tingelen
o.v.t.
  1. tingelde
  2. tingelde
  3. tingelde
  4. tingelden
  5. tingelden
  6. tingelden
v.t.t.
  1. heb getingeld
  2. hebt getingeld
  3. heeft getingeld
  4. hebben getingeld
  5. hebben getingeld
  6. hebben getingeld
v.v.t.
  1. had getingeld
  2. had getingeld
  3. had getingeld
  4. hadden getingeld
  5. hadden getingeld
  6. hadden getingeld
o.t.t.t.
  1. zal tingelen
  2. zult tingelen
  3. zal tingelen
  4. zullen tingelen
  5. zullen tingelen
  6. zullen tingelen
o.v.t.t.
  1. zou tingelen
  2. zou tingelen
  3. zou tingelen
  4. zouden tingelen
  5. zouden tingelen
  6. zouden tingelen
en verder
  1. ben getingeld
  2. bent getingeld
  3. is getingeld
  4. zijn getingeld
  5. zijn getingeld
  6. zijn getingeld
diversen
  1. tingel!
  2. tingelt!
  3. getingeld
  4. tingelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor tingelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sonner aanbellen; bellen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
carillonner klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen beieren; bonzen; kletteren; klokluiden; luiden; rammelen
cliqueter klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen aankloppen; aantikken; klakken; kleppen; klepperen; kletteren; kloppen; rammelen; tikken
retentir klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen echoën; galmen; herhalen; hoorbaar zijn; klateren; kletteren; luidkeels iets verkondigen; met krachtige stem zingen; nabouwen; napraten; nazeggen; rammelen; reflecteren; resoneren; schallen; schetteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; tetteren; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
sonner klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen aanbellen; beieren; bellen; bonzen; kletteren; klokluiden; luiden; rammelen; schellen
tinter klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen klakken; kleppen; kletteren; klokluiden; luiden; rammelen
tintinnabuler klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen kletteren; rammelen

Verwante woorden van "tingelen":