Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. tepakkenkrijgen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tepakkenkrijgen (Nederlands) in het Frans

tepakkenkrijgen:

tepakkenkrijgen werkwoord (krijg tepakken, krijgt tepakken, kreeg tepakken, kregen tepakken, tepakkengekregen)

  1. tepakkenkrijgen
    mettre la main sur; attraper; s'emparer de
    • mettre la main sur werkwoord
    • attraper werkwoord (attrape, attrapes, attrapons, attrapez, )
    • s'emparer de werkwoord

Conjugations for tepakkenkrijgen:

o.t.t.
  1. krijg tepakken
  2. krijgt tepakken
  3. krijgt tepakken
  4. krijgen tepakken
  5. krijgen tepakken
  6. krijgen tepakken
o.v.t.
  1. kreeg tepakken
  2. kreeg tepakken
  3. kreeg tepakken
  4. kregen tepakken
  5. kregen tepakken
  6. kregen tepakken
v.t.t.
  1. heb tepakkengekregen
  2. hebt tepakkengekregen
  3. heeft tepakkengekregen
  4. hebben tepakkengekregen
  5. hebben tepakkengekregen
  6. hebben tepakkengekregen
v.v.t.
  1. had tepakkengekregen
  2. had tepakkengekregen
  3. had tepakkengekregen
  4. hadden tepakkengekregen
  5. hadden tepakkengekregen
  6. hadden tepakkengekregen
o.t.t.t.
  1. zal tepakkenkrijgen
  2. zult tepakkenkrijgen
  3. zal tepakkenkrijgen
  4. zullen tepakkenkrijgen
  5. zullen tepakkenkrijgen
  6. zullen tepakkenkrijgen
o.v.t.t.
  1. zou tepakkenkrijgen
  2. zou tepakkenkrijgen
  3. zou tepakkenkrijgen
  4. zouden tepakkenkrijgen
  5. zouden tepakkenkrijgen
  6. zouden tepakkenkrijgen
en verder
  1. ben tepakkengekregen
  2. bent tepakkengekregen
  3. is tepakkengekregen
  4. zijn tepakkengekregen
  5. zijn tepakkengekregen
  6. zijn tepakkengekregen
diversen
  1. krijg tepakken!
  2. krijgt tepakken!
  3. tepakkengekregen
  4. tepakkenkrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor tepakkenkrijgen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attraper tepakkenkrijgen aanhouden; aanklampen; aanpakken; afvangen; arresteren; beet nemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; buitmaken; foppen; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; in de maling nemen; in hechtenis nemen; inrekenen; jatten; klauwen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; oppakken; opvangen; pakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; te pakken nemen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; voor de gek houden; wegkapen
mettre la main sur tepakkenkrijgen
s'emparer de tepakkenkrijgen bemachtigen; eigen maken; grijpen; iets bemachtigen; klauwen; kopen; pakken; te pakken krijgen; vangen; vatten; verkrijgen; veroveren; verstrikken; verwerven