Nederlands
Uitgebreide vertaling voor tegenspreken (Nederlands) in het Frans
tegenspreken:
-
tegenspreken (protesteren; tegenwerpen; weerspreken)
contredire; répliquer-
contredire werkwoord (contredis, contredit, contredisons, contreditez, contredisent, contredisais, contredisait, contredisions, contredisiez, contredisaient, contredîmes, contredîtes, contredirent, contredirai, contrediras, contredira, contredirons, contredirez, contrediront)
-
répliquer werkwoord (réplique, répliques, répliquons, répliquez, répliquent, répliquais, répliquait, répliquions, répliquiez, répliquaient, répliquai, répliquas, répliqua, répliquâmes, répliquâtes, répliquèrent, répliquerai, répliqueras, répliquera, répliquerons, répliquerez, répliqueront)
-
-
tegenspreken (weerspreken; in tegenspraak zijn met)
contester; protester; démentir; contredire; répliquer; nier-
contester werkwoord (conteste, contestes, contestons, contestez, contestent, contestais, contestait, contestions, contestiez, contestaient, contestai, contestas, contesta, contestâmes, contestâtes, contestèrent, contesterai, contesteras, contestera, contesterons, contesterez, contesteront)
-
protester werkwoord (proteste, protestes, protestons, protestez, protestent, protestais, protestait, protestions, protestiez, protestaient, protestai, protestas, protesta, protestâmes, protestâtes, protestèrent, protesterai, protesteras, protestera, protesterons, protesterez, protesteront)
-
démentir werkwoord (démens, dément, démentons, démentez, démentent, démentais, démentait, démentions, démentiez, démentaient, démentis, démentit, démentîmes, démentîtes, démentirent, démentirai, démentiras, démentira, démentirons, démentirez, démentiront)
-
contredire werkwoord (contredis, contredit, contredisons, contreditez, contredisent, contredisais, contredisait, contredisions, contredisiez, contredisaient, contredîmes, contredîtes, contredirent, contredirai, contrediras, contredira, contredirons, contredirez, contrediront)
-
répliquer werkwoord (réplique, répliques, répliquons, répliquez, répliquent, répliquais, répliquait, répliquions, répliquiez, répliquaient, répliquai, répliquas, répliqua, répliquâmes, répliquâtes, répliquèrent, répliquerai, répliqueras, répliquera, répliquerons, répliquerez, répliqueront)
-
nier werkwoord (nie, nies, nions, niez, nient, niais, niait, niions, niiez, niaient, niai, nias, nia, niâmes, niâtes, nièrent, nierai, nieras, niera, nierons, nierez, nieront)
-
-
tegenspreken (tegenwerpen; opponeren)
Conjugations for tegenspreken:
o.t.t.
- spreek tegen
- spreekt tegen
- spreekt tegen
- spreken tegen
- spreken tegen
- spreken tegen
o.v.t.
- sprak tegen
- sprak tegen
- sprak tegen
- spraken tegen
- spraken tegen
- spraken tegen
v.t.t.
- heb tegengesproken
- hebt tegengesproken
- heeft tegengesproken
- hebben tegengesproken
- hebben tegengesproken
- hebben tegengesproken
v.v.t.
- had tegengesproken
- had tegengesproken
- had tegengesproken
- hadden tegengesproken
- hadden tegengesproken
- hadden tegengesproken
o.t.t.t.
- zal tegenspreken
- zult tegenspreken
- zal tegenspreken
- zullen tegenspreken
- zullen tegenspreken
- zullen tegenspreken
o.v.t.t.
- zou tegenspreken
- zou tegenspreken
- zou tegenspreken
- zouden tegenspreken
- zouden tegenspreken
- zouden tegenspreken
en verder
- ben tegengesproken
- bent tegengesproken
- is tegengesproken
- zijn tegengesproken
- zijn tegengesproken
- zijn tegengesproken
diversen
- spreek tegen!
- spreekt tegen!
- tegengesproken
- tegensprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor tegenspreken:
Wiktionary: tegenspreken
tegenspreken
tegenspreken
Cross Translation:
verb
-
Mettre en discussion ce que quelqu’un revendique.
-
Être en discussion plus ou moins vif à propos d’opinions, d’intérêts.
-
contredire quelqu’un nier la véracité de ce qu’il affirmer.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• tegenspreken | → contredire | ↔ contradict — deny the truth of (a statement or statements) |
• tegenspreken | → contredire | ↔ contradict — deny the truth of statements made by (a person) |
• tegenspreken | → contredire | ↔ gainsay — to deny; to contradict |
• tegenspreken | → contredire; protester | ↔ sass — talk back |