Nederlands
Uitgebreide vertaling voor te boven komen (Nederlands) in het Frans
te boven komen:
te boven komen werkwoord (kom te boven, komt te boven, kwam te boven, kwamen te boven, te boven gekomen)
-
te boven komen (overwinnen; winnen; verslaan)
vaincre; triompher; gagner; remporter une victoire-
vaincre werkwoord (vaincs, vainc, vainquons, vainquez, vainquent, vainquais, vainquait, vainquions, vainquiez, vainquaient, vainquis, vainquit, vainquîmes, vainquîtes, vainquirent, vaincrai, vaincras, vaincra, vaincrons, vaincrez, vaincront)
-
triompher werkwoord (triomphe, triomphes, triomphons, triomphez, triomphent, triomphais, triomphait, triomphions, triomphiez, triomphaient, triomphai, triomphas, triompha, triomphâmes, triomphâtes, triomphèrent, triompherai, triompheras, triomphera, triompherons, triompherez, triompheront)
-
gagner werkwoord (gagne, gagnes, gagnons, gagnez, gagnent, gagnais, gagnait, gagnions, gagniez, gagnaient, gagnai, gagnas, gagna, gagnâmes, gagnâtes, gagnèrent, gagnerai, gagneras, gagnera, gagnerons, gagnerez, gagneront)
-
remporter une victoire werkwoord
-
Conjugations for te boven komen:
o.t.t.
- kom te boven
- komt te boven
- komt te boven
- komen te boven
- komen te boven
- komen te boven
o.v.t.
- kwam te boven
- kwam te boven
- kwam te boven
- kwamen te boven
- kwamen te boven
- kwamen te boven
v.t.t.
- ben te boven gekomen
- bent te boven gekomen
- is te boven gekomen
- zijn te boven gekomen
- zijn te boven gekomen
- zijn te boven gekomen
v.v.t.
- was te boven gekomen
- was te boven gekomen
- was te boven gekomen
- waren te boven gekomen
- waren te boven gekomen
- waren te boven gekomen
o.t.t.t.
- zal te boven komen
- zult te boven komen
- zal te boven komen
- zullen te boven komen
- zullen te boven komen
- zullen te boven komen
o.v.t.t.
- zou te boven komen
- zou te boven komen
- zou te boven komen
- zouden te boven komen
- zouden te boven komen
- zouden te boven komen
diversen
- kom te boven!
- komt te boven!
- te boven gekomen
- te boven komend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze