Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tank (Nederlands) in het Frans

tank:

tank [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de tank (waterreservoir; regenbak)
    le réservoir; la citerne; la cuve; le bidon; le jerrycan; la citerne d'eau; le réservoir d'eau
  2. de tank (pantserwagen; pantservoertuig)
    le véhicule blindé; le char blindé; l'engin blindé

Vertaal Matrix voor tank:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bidon regenbak; tank; waterreservoir kruikje; sofvent; veldfles
char blindé pantservoertuig; pantserwagen; tank
citerne regenbak; tank; waterreservoir bak; container; regenbak; regenton; reservoir
citerne d'eau regenbak; tank; waterreservoir
cuve regenbak; tank; waterreservoir bak; barrel; container; emmer; fust; kuip; pot; reservoir; stortbak; teil; tobbe; ton; trog; vat; voederkrib; voedertrog; waskuip
engin blindé pantservoertuig; pantserwagen; tank
jerrycan regenbak; tank; waterreservoir jerrycan
réservoir regenbak; tank; waterreservoir bak; container; opslagtank; reservoir; spaarbekken; vergaarbak; verzamelbekken
réservoir d'eau regenbak; tank; waterreservoir
véhicule blindé pantservoertuig; pantserwagen; tank

Verwante woorden van "tank":


Verwante definities voor "tank":

  1. bak of houder voor bewaren van vloeistoffen1
    • in de tank van een auto hoort benzine1
  2. zwaar gepantserd gevechtsvoertuig1
    • de Russische tanks trokken Polen binnen1

Wiktionary: tank

tank
noun
  1. Sorte de vase fort ouvrir, qui a une anse et un bec, et dans lequel on met de l’eau pour le service ordinaire de la table et pour d’autres usages.
  2. chariot élevé.
  3. réservoir souterrain ou non, destiné à recevoir et garder l’eau pluviale.
  4. lieu où certaines choses sont en réserve.

Cross Translation:
FromToVia
tank tank; char de combat; panzer Panzer — gepanzertes (mit einem Panzer[1b] versehenes) militärisches Fahrzeug
tank citerne; réservoir; bonbonne; tank; bouteille tank — closed container
tank char de combat; tank tank — military armoured fighting vehicle

tank vorm van tanken:

tanken werkwoord (tank, tankt, tankte, tankten, getankt)

  1. tanken (vol maken)

Conjugations for tanken:

o.t.t.
  1. tank
  2. tankt
  3. tankt
  4. tanken
  5. tanken
  6. tanken
o.v.t.
  1. tankte
  2. tankte
  3. tankte
  4. tankten
  5. tankten
  6. tankten
v.t.t.
  1. heb getankt
  2. hebt getankt
  3. heeft getankt
  4. hebben getankt
  5. hebben getankt
  6. hebben getankt
v.v.t.
  1. had getankt
  2. had getankt
  3. had getankt
  4. hadden getankt
  5. hadden getankt
  6. hadden getankt
o.t.t.t.
  1. zal tanken
  2. zult tanken
  3. zal tanken
  4. zullen tanken
  5. zullen tanken
  6. zullen tanken
o.v.t.t.
  1. zou tanken
  2. zou tanken
  3. zou tanken
  4. zouden tanken
  5. zouden tanken
  6. zouden tanken
en verder
  1. ben getankt
  2. bent getankt
  3. is getankt
  4. zijn getankt
  5. zijn getankt
  6. zijn getankt
diversen
  1. tank!
  2. tankt!
  3. getankt
  4. tankend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

tanken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. tanken
    le réservoirs

Vertaal Matrix voor tanken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
réservoirs tanken vergaarbakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faire le plein tanken; vol maken
faire son plein d'essence tanken; vol maken
prendre de l'essence tanken; vol maken

Verwante woorden van "tanken":