Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- stukken:
-
stuk:
- partie; fragment; part; composant; élément de base; morceau; section; segment; ingrédient de base; fraction; rayon; ingrédient; membre; branche; portion; catégorie; groupe parlementaire; ration; titre; action; bel homme; fille du tonnerre; type épatant; jolie femme; pièce de théâtre; drame; théâtre; tragédie; comédie; spectacle; canon; artillerie; canons; beau morceau; châssis; article; publication
- endommagé; abîmé; cassé; brisé; rompu; en morceaux; troué; fracturé; crevé; détraqué; lacéré; en pièces; en dérangement; avarié; en lambeaux; variolé; délabré; fêlé; déchiré; défectueux; en panne; hors de service; hors d'usage; dévoré; détérioré; dans un état triste
- Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor stukken (Nederlands) in het Frans
stukken:
-
de stukken (porties; delen; segmenten; parten; barrels; partjes)
-
de stukken (certificaten; aktes; documenten)
Vertaal Matrix voor stukken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
actes | aktes; certificaten; documenten; stukken | handelingen |
certificats | aktes; certificaten; documenten; stukken | attesten; getuigschriften |
portion | barrels; delen; parten; partjes; porties; segmenten; stukken | aandeel; aanstellerij; basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; component; contributie; deel; dosis; element; fractie; ingrediënt; lidmaatschapsgeld; noodrantsoen; onderdeel; part; portie; rantsoen; stuk; toneel |
Verwante woorden van "stukken":
stukken vorm van stuk:
-
het stuk (gedeelte; deel; part; fractie)
-
het stuk (basisbestanddeel; onderdeel; component; deel; bestanddeel; ingrediënt; element; fractie)
la part; la partie; le composant; l'élément de base; le morceau; la section; le segment; l'ingrédient de base; la fraction; le rayon; l'ingrédient; le membre; la branche; la portion; la catégorie; le groupe parlementaire; la ration; le titre; l'action -
het stuk (spetter; kanjer)
-
het stuk (toneelstuk; schouwspel; drama)
-
het stuk (gewichtstuk; kanon)
-
het stuk (mooi persoon)
-
het stuk (publicatie; artikel)
-
stuk (beschadigd; kapot; gebarsten)
endommagé; abîmé; cassé; brisé; rompu; en morceaux; troué; fracturé; crevé; détraqué; lacéré; en pièces; en dérangement; avarié; en lambeaux; variolé; délabré; fêlé; déchiré-
endommagé bijvoeglijk naamwoord
-
abîmé bijvoeglijk naamwoord
-
cassé bijvoeglijk naamwoord
-
brisé bijvoeglijk naamwoord
-
rompu bijvoeglijk naamwoord
-
en morceaux bijvoeglijk naamwoord
-
troué bijvoeglijk naamwoord
-
fracturé bijvoeglijk naamwoord
-
crevé bijvoeglijk naamwoord
-
détraqué bijvoeglijk naamwoord
-
lacéré bijvoeglijk naamwoord
-
en pièces bijvoeglijk naamwoord
-
en dérangement bijvoeglijk naamwoord
-
avarié bijvoeglijk naamwoord
-
en lambeaux bijvoeglijk naamwoord
-
variolé bijvoeglijk naamwoord
-
délabré bijvoeglijk naamwoord
-
fêlé bijvoeglijk naamwoord
-
déchiré bijvoeglijk naamwoord
-
-
stuk (aan stukken; kapot; gebroken; defect; onklaar; in stukken)
défectueux; en pièces; cassé; brisé; en panne-
défectueux bijvoeglijk naamwoord
-
en pièces bijvoeglijk naamwoord
-
cassé bijvoeglijk naamwoord
-
brisé bijvoeglijk naamwoord
-
en panne bijvoeglijk naamwoord
-
-
stuk (buiten gebruik; defect; onklaar)
défectueux; en panne; hors de service; en dérangement; hors d'usage-
défectueux bijvoeglijk naamwoord
-
en panne bijvoeglijk naamwoord
-
hors de service bijvoeglijk naamwoord
-
en dérangement bijvoeglijk naamwoord
-
hors d'usage bijvoeglijk naamwoord
-
-
stuk (aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen)
en pièces; cassé; brisé; en morceaux; endommagé; délabré; dévoré; fêlé; rompu; détérioré; lacéré; fracturé; dans un état triste-
en pièces bijvoeglijk naamwoord
-
cassé bijvoeglijk naamwoord
-
brisé bijvoeglijk naamwoord
-
en morceaux bijvoeglijk naamwoord
-
endommagé bijvoeglijk naamwoord
-
délabré bijvoeglijk naamwoord
-
dévoré bijvoeglijk naamwoord
-
fêlé bijvoeglijk naamwoord
-
rompu bijvoeglijk naamwoord
-
détérioré bijvoeglijk naamwoord
-
lacéré bijvoeglijk naamwoord
-
fracturé bijvoeglijk naamwoord
-
dans un état triste bijvoeglijk naamwoord
-
-
stuk (aan scherven; kapot; gebroken)
Vertaal Matrix voor stuk:
Verwante woorden van "stuk":
Synoniemen voor "stuk":
Antoniemen van "stuk":
Verwante definities voor "stuk":
Wiktionary: stuk
stuk
stuk
Cross Translation:
noun
-
Qualité de ce qui est beau, de ce qui est esthétique à la perception
-
jeu de cartes qui se pratique à deux équipes de deux avec un jeu de trente-deux cartes.
-
maçonnerie|fr bloc de pierre artificielle fabriquer avec de la terre argileux pétrir, mouler, sécher, cuire, et dont on se servir comme matériau de construction.
-
écrit qui sert de preuve ou de renseignement.
-
Partie d’un ensemble
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stuk | → belle; beau | ↔ baby — form of address to a man or a woman considered to be attractive |
• stuk | → barre | ↔ bar — cuboid piece of any commodity |
• stuk | → morceau; pièce | ↔ chunk — a part of something |
• stuk | → coupe | ↔ cut — slab of meat |
• stuk | → truc; article | ↔ item — distinct physical object |
• stuk | → morceau | ↔ morsel — small fragment |
• stuk | → morceau; part | ↔ piece — part of a larger whole |
• stuk | → pièce de théâtre | ↔ play — theatrical performance |
• stuk | → bout | ↔ Ende — umgangssprachlich ein Stück, ein Teil |
• stuk | → morceau | ↔ Stück — ein Teil eines Ganzen |
• stuk | → pièce | ↔ Teil — oft im Zusammenhang mit leblosen Gegenständen: ein Element, Stück eines Ganzen |
• stuk | → paragraphe | ↔ Abschnitt — ein Teil eines Textes |