Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. stuit:
  2. stuiten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stuit (Nederlands) in het Frans

stuit:

stuit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de stuit (kruis anatomie)
    le croupion; la croix
    • croupion [le ~] zelfstandig naamwoord
    • croix [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. de stuit (staartstuk)
    la queue; la culotte; le croupion
    • queue [la ~] zelfstandig naamwoord
    • culotte [la ~] zelfstandig naamwoord
    • croupion [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stuit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
croix kruis anatomie; stuit gebaar na gebed; kruis; kruisje; kruisriem; kruisvorm; kruizen
croupion kruis anatomie; staartstuk; stuit
culotte staartstuk; stuit onderbroek; onderbroeken; slip; slipje; slipjes; staartvin
queue staartstuk; stuit achterste; achterwerk; bibs; billen; colonne; file; keu; kont; rij; zitvlak; zitwerk

Verwante woorden van "stuit":


Wiktionary: stuit


Cross Translation:
FromToVia
stuit rebond bounce — movement up and down
stuit coccyx coccyx — vertebrae

stuit vorm van stuiten:

stuiten werkwoord (stuit, stuitte, stuitten, gestuit)

  1. stuiten (terugkaatsen; reflecteren; weerkaatsen; echoën; terugstoten)
    résonner; retentir
    • résonner werkwoord (résonne, résonnes, résonnons, résonnez, )
    • retentir werkwoord (retentis, retentit, retentissons, retentissez, )

Conjugations for stuiten:

o.t.t.
  1. stuit
  2. stuit
  3. stuit
  4. stuiten
  5. stuiten
  6. stuiten
o.v.t.
  1. stuitte
  2. stuitte
  3. stuitte
  4. stuitten
  5. stuitten
  6. stuitten
v.t.t.
  1. heb gestuit
  2. hebt gestuit
  3. heeft gestuit
  4. hebben gestuit
  5. hebben gestuit
  6. hebben gestuit
v.v.t.
  1. had gestuit
  2. had gestuit
  3. had gestuit
  4. hadden gestuit
  5. hadden gestuit
  6. hadden gestuit
o.t.t.t.
  1. zal stuiten
  2. zult stuiten
  3. zal stuiten
  4. zullen stuiten
  5. zullen stuiten
  6. zullen stuiten
o.v.t.t.
  1. zou stuiten
  2. zou stuiten
  3. zou stuiten
  4. zouden stuiten
  5. zouden stuiten
  6. zouden stuiten
en verder
  1. ben gestuit
  2. bent gestuit
  3. is gestuit
  4. zijn gestuit
  5. zijn gestuit
  6. zijn gestuit
diversen
  1. stuit!
  2. stuitt!
  3. gestuit
  4. stuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stuiten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de stuiten (stuitjes)
    le coccyx
    • coccyx [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stuiten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coccyx stuiten; stuitjes staartbeen; stuitbeen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
retentir echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen echoën; galmen; herhalen; hoorbaar zijn; klateren; kletteren; klingelen; luidkeels iets verkondigen; met krachtige stem zingen; nabouwen; napraten; nazeggen; rammelen; resoneren; rinkelen; schallen; schetteren; tetteren; tingelen; tinkelen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
résonner echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen echoën; galmen; herhalen; hoorbaar zijn; klank voortbrengen; kletteren; klinken; luiden; met krachtige stem zingen; nabouwen; naklinken; napraten; nazeggen; rammelen; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen

Verwante woorden van "stuiten":


Wiktionary: stuiten

stuiten