Nederlands
Uitgebreide vertaling voor stroop om de mond smeren (Nederlands) in het Frans
stroop om de mond smeren:
stroop om de mond smeren werkwoord (smeer stroop om de mond, smeert stroop om de mond, smeerde stroop om de mond, smeerden stroop om de mond, stroop om de mond gesmeerd)
-
stroop om de mond smeren (vleien; kruipen; flikflooien; flatteren; vlemen)
flatter; manier la brosse à reluire; marcher à quatre pattes; flagorner; ramper-
flatter werkwoord (flatte, flattes, flattons, flattez, flattent, flattais, flattait, flattions, flattiez, flattaient, flattai, flattas, flatta, flattâmes, flattâtes, flattèrent, flatterai, flatteras, flattera, flatterons, flatterez, flatteront)
-
manier la brosse à reluire werkwoord
-
marcher à quatre pattes werkwoord
-
flagorner werkwoord (flagorne, flagornes, flagornons, flagornez, flagornent, flagornais, flagornait, flagornions, flagorniez, flagornaient, flagornai, flagornas, flagorna, flagornâmes, flagornâtes, flagornèrent, flagornerai, flagorneras, flagornera, flagornerons, flagornerez, flagorneront)
-
ramper werkwoord (rampe, rampes, rampons, rampez, rampent, rampais, rampait, rampions, rampiez, rampaient, rampai, rampas, rampa, rampâmes, rampâtes, rampèrent, ramperai, ramperas, rampera, ramperons, ramperez, ramperont)
-
Conjugations for stroop om de mond smeren:
o.t.t.
- smeer stroop om de mond
- smeert stroop om de mond
- smeert stroop om de mond
- smeren stroop om de mond
- smeren stroop om de mond
- smeren stroop om de mond
o.v.t.
- smeerde stroop om de mond
- smeerde stroop om de mond
- smeerde stroop om de mond
- smeerden stroop om de mond
- smeerden stroop om de mond
- smeerden stroop om de mond
v.t.t.
- heb stroop om de mond gesmeerd
- hebt stroop om de mond gesmeerd
- heeft stroop om de mond gesmeerd
- hebben stroop om de mond gesmeerd
- hebben stroop om de mond gesmeerd
- hebben stroop om de mond gesmeerd
v.v.t.
- had stroop om de mond gesmeerd
- had stroop om de mond gesmeerd
- had stroop om de mond gesmeerd
- hadden stroop om de mond gesmeerd
- hadden stroop om de mond gesmeerd
- hadden stroop om de mond gesmeerd
o.t.t.t.
- zal stroop om de mond smeren
- zult stroop om de mond smeren
- zal stroop om de mond smeren
- zullen stroop om de mond smeren
- zullen stroop om de mond smeren
- zullen stroop om de mond smeren
o.v.t.t.
- zou stroop om de mond smeren
- zou stroop om de mond smeren
- zou stroop om de mond smeren
- zouden stroop om de mond smeren
- zouden stroop om de mond smeren
- zouden stroop om de mond smeren
en verder
- ben stroop om de mond gesmeerd
- bent stroop om de mond gesmeerd
- is stroop om de mond gesmeerd
- zijn stroop om de mond gesmeerd
- zijn stroop om de mond gesmeerd
- zijn stroop om de mond gesmeerd
diversen
- smeer stroop om de mond!
- smeert stroop om de mond!
- stroop om de mond gesmeerd
- stroop om de mond smerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze